De Nieuwe Gids. Jaargang 54
(1939)– [tijdschrift] Nieuwe Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 598]
| |
Voor Lodewijk van Deyssel door Jan F.M. Sterck.Wat Hooft, in zijn Italiaanschen brief uit 1607, van de jeugdige vaderlandsche dichters van zijn tijd meende te kunnen dichten:
‘Die nu al toonen wat z'n hiernamaels zullen zijn’,
zou een profetische geest ook hebben kunnen voorzeggen van den jongen Kar el Alberdingk Thijm. Zijn jeugdjaren heeft hij later zoo boeiend beschreven, dat de jongeren kunnen medeleven in den huiselijken kring van zijn vader, die zijn geest heeft gevormd tot een oorspronkelijk denker en schrijver, die in onze letteren een geheel nieuw geluid heeft doen klinken. Groot was door den invloed van zijn vader in zijn ouderlijk gezin het streven naar geestesontwikkeling, een toon ook van beschaving en fijnheid, die van blijvende inwerking is geweest op den jongsten zoon Karel. Om een modernen term te gebruiken, de woordkunst in den ruimsten zin genomen, werd den kinderen reeds vroeg bijgebracht, b.v. in de gewoonte, bij verjaardagen in frissche bevattelijke versjes hun wenschjes te uiten. Zoo komt op 3 Juni 1868 de nog geen vierjarige Karel met het volgende gedicht van zijn vader, zijn moeder op haar verjaardag gelukwenschen, waarbij haar een tafelschel werd vereerd: Uw kleine bengel, Moederlief,
Verjaart U met een schel;
Al schrijft hij U geen mooien brief,
Och, U verstaat hem wel.
Hij knielt en bidt wel twintig keer:
Bewaar mijn Moeder, Lieve Heer!
| |
[pagina 599]
| |
Als nog geen achtjarige in 1872 biedt hij haar reeds in een zelf geschreven Fransch gedichtje zijn hulde.Ga naar voetnoot1) Reeds jong hooren de kinderen vader spreken over taalschoonheid en taalzuiverheid en over het veelvuldig zondigen daartegen. Zoo liet hij hun al vroeg, onbewust misschien nog langen tijd, wat Verriest noemde ‘de taal proeven’, het zuivere van het onzuivere onderscheiden en eigen taaluitingen zorgvuldig toetsen aan vaders taaleigen, dat in proza en poëzie ver uitstak boven dat van de meeste zijner literaire tijdgenooten; in een liefde voor de taal, die Van Deyssel in zijn ‘Verbeeldingen’ over zijn vader deed spreken van ‘de schoone liefde, die men wijsheid noemt’. Aan den huiselijken haard werd zoo reeds jong de kiem gelegd voor de zuivere literaire weergave van gevoelens en gedachten, die den zoon maakte tot een der grootmeesters van onze taal. Reeds vroeg verschenen zijn eerste scherpe kritieken; en, als secretaris naar het hart van zijn vader, toonde hij zich in zijn geestige notulen van de Vioolstruik, die literaire bijeenkomsten van Thijm's vrienden. En zooals Van Deyssel op rijper leeftijd in zijn ‘Verbeeldingen’ weergeeft, hoe sterk het uiterlijk van zijn vader in alle bijzonderheden hem is bijgebleven, zoo heeft hij ook, grootendeels misschien wel onbewust, in zijn innerlijk wezen levenslang veel van zijn vader medegedragen. En dan zou ik hier slechts willen wijzen op een enkelen karaktertrek. Een andere voorname kunst, van Fransche afkomst, naast die van het woord, die Thijm's kinderen al vroeg leerden beoefenen, was de ridderlijke hoofschheid en heuschheid in den omgang. Was vader Thijm, waar hij zijn beginselen verdedigde, ‘un rude jouteur’, zooals hij zichzelf betitelde, en volgt ook in dit opzicht zijn zoon hem na, hij toonde ook altijd de ridderlijke zijde van zijn karakter, zoowel met tegenstanders, als bij zijn middeleeuwsche vereering voor de vrouwen. De bundel ‘Klimop en Rozen’ bevat tal van gracieuse gedichtjes aan vriendinnen en kennisjes, die zoo duidelijk Thijm's omgangstaal karakteriseeren. Leert ge dan Van Deyssel kennen, in deze sfeer opgegroeid, dan treft het u, hoe deze weinig zachtzinnige literaire criticus, in | |
[pagina 600]
| |
den dagelijkschen omgang uitmunt door hoffelijke beleefdheid en goede vormen. Hij zal geen gelegenheid verzuimen, om die toe te passen. Zijn briefjes, ook die van weinig inhoud, zijn keurig verzorgd en de genialiteit van zijn handschrift komt niet voort uit een zekere ‘aimable nonchalance’, maar in geestigen inhoud en duidelijk verzorgd schrift. Geen beleefdheidsbezoek aan een gastvrouw zal Van Deyssel verzuimen; en deze zoo gevierde persoonlijkheid munt daarnaast uit door grooten eenvoud. Zoo breng ik hier gaarne hulde aan den genialen zoon van mijn hoogvereerden leermeester, die, al gaat zijn optreden in een geheel andere richting dan die zijns vaders, ook evenals dezen en zelfs meer nog dan dezen een duurzamen invloed heeft gehad op onze nieuwere letteren.
Aerdenhout, Zomer, 1939. |
|