De Nieuwe Gids. Jaargang 48(1933)– [tijdschrift] Nieuwe Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 637] [p. 637] Verzen van Hans Cappenberg. Je wimpers weten wel te duiden in hun slepend op en nedergaan, wat je zo al spelend wil doen verstaan. Je wimpers weten wel te duiden. Eens ving dit water Uw beeld o Jonkvrouw, toen Gij nog ging in dromen langs de oever en verlangde - Maar 't is lang voorbij. Uw beeld en Gij - 't water bleef. [pagina 638] [p. 638] Ik maakte een kleine kom van mijne handen om 't licht der morgenzon in op te vangen. Was 't niet of een bloem openbloeide binnen twee schuttende wanden? En glimlachte ik niet omdat ik mij weer kind wist? Want deed ik toen niet net zo? Mijn handen - waren zij indertijd om te ontvangen ook niet een kleine kom? In ogen glanst en danst de kaarsvlam zacht zijn kort en hevig leven. Dan komt een beven - een laatst opschieten - de zwarte nacht. In ogen is de herinnering echter nagebleven. [pagina 639] [p. 639] Regen. Bomen gedwee. Blaren slap naar benee. Regen. En een moe man voelt troost hiervan. O 't dode riet met zilveren pluimen waaiend in de winterwind. O 't licht der lage zon en 't schuimen van een vreugde die verzwindt. En o! 't staren door de ruiten van twee ogen die vergaan. En o! weemoed niet te stuiten door een hart dat heeft verstaan. Vorige Volgende