De Nieuwe Gids. Jaargang 44(1929)– [tijdschrift] Nieuwe Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 590] [p. 590] Aan Willem Kloos door Jacob Hiegentlich. Toen de zwarte zeilen vloden voor mijn sidder-bangen blik, niemand achterbleef op 't doode eiland eenzamer dan ik, slechts omwiekt van schouwe nooden in dat nachtzwaar oogenblik, brak toen niet aan roode kimme waar het kwijnende verdriet, 't zwarte schip van duistre schimmen kwellend langzaam me verliet, blinkend plots' een dage-glimme? Huivrend hoorde ik Uw lied. Uit mijn oogen welden tranen, zuivre tranen van mijn jeugd: na al moedelooze wanen heeft Uw zang mij rijk verheugd, want het eed'le, blank-vergane schiep Gij leedvol om tot vreugd. Schooner verzen dan de Uwe kende onze jeugd er geen, geene weelde als dit luwe roerend, roerlooze geween. Marmer-sterke, broze, schuwe, wij beminden U alleen. Envoi. Willem Kloos, wie koel Uw waarde in zijn ziel omzichtig meet, weet wat schoon Gij hem vergaarde harte-lied in hijgend leed, dat Gij op zijn barre aarde zingend, Goden dalen deed. Vorige Volgende