W.L. Penning door Willem Kloos.
De door allen, die om de Nederlandsche letterkunde geven, hoog-vereerde, ja door hen, wat wezenlijk nog veel meer zegt, als een verre, vertrouwde vriend beschouwde dichter W.L. Penning wordt den 10en November a.s. tachtig jaar.
Tachtig jaren - men kan het haast niet gelooven. Want deze hooge leeftijd, welke voor zoovele menschen, indien zij hem al bereiken, een langzaam-gekomene stilstand van geestelijke krachten kan beteekenen, valt bij dezen veel-geliefden hoofddichter eener oudere generatie juist samen met het toppunt eener als-geniale stijging, die door zijn heele leven heengaand, hem stempelt tot een der in den meest-echten zin des woords Onsterflijken onzer Nederlandsche poëzie.
Eerst thans dan ook, in zijn ouderdom, begint hij op zijn volle waarde geschat te worden door ieder die weet en voelt wat echte dichtkunst is.
Van ‘Tienden van den Oogst’ tot ‘Benjamin's Vertellingen’ ging het altijd door berg-opwaarts. Deze stoere, intelligente gemoeds- en verbeeldings-rijke Werker heeft stil in zijn kamer moeten zitten maar voor zich op kunnen roepen de diep-doorvoelde en toch met rustige nauwkeurigheid uitgewerkte levens-beelden, die zijn binnenst Wezen zich als een zieletroost schiep: Hij zag wel, in den gewonen zin van dit woord, niet de buitenwereld, maar in waarheid aanschouwde hij haar veel beter want veel dieper dan de andere menschen doen.
Ja, zóó sterk zelfs zag hij alles van binnen en op geestelijke wijze met zijn psychische zinnen, dat hij haar weergeven kon met het buigende en golvende of glanzend zich strekkende metaal van zijn stijl, zoodat zijn medelevenden, evenals het nageslacht dit doen