De Nieuwe Gids. Jaargang 33(1918)– [tijdschrift] Nieuwe Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 402] [p. 402] Hamlet-Paul Fort, het Helden-dicht van 't Luxembourg. of De bestraffing van Satan herinnering en demon verleden. door Hein Boeken. Tot Heloïze. Gaarn Dinsdag dus. Verwacht mij om half twee. 'k Hoop op mooi weer. Maar ik breng gaven mee, Die joffren ook den langsten middag korten, Zoo 't mocht aan zon of windloos weder schorten. Paul Fort is mij als Prins Hamlet verschenen, Hij schonk mij zang, maar zal me ook zangen leenen, Die ons van hier naar 't roemrijk Frankrijk tooveren, En harten voor zijn Heilge Stad veroveren. Dus, heeft u Maandags tocht te zeer vermoeid, Tot lucht'ger tocht vinde ik u licht-geschoeid. [pagina 403] [p. 403] I In wereld-stad 't geheimenis der Parken, Demonen ook, die ze evenzeer bevolken Als eertijds wouden, weiden, bergen, kolken Van stroomen en van meiren voelden 't werken Van nimfjes, saatren, wezens, die ons sterken Of schaden - o het zijn grootmoed'ge volken, Maar plaagziek, zoo zij euv'le oogmerken merken - Paul ziet ze ook hier bij zonschijn en bij wolken. Twee geestjens meest, Herinn'ring en Verleden, Vervolgen hem - hoe komt hij van hen af? Hoe heeft hij niet om oirlof hun gebeden. Dies zet hij zich tot hun gerechte straf. Ook Liefste wil 't: - ‘'t Is langer zóó geen leven’.... Wat Hamlet speur ik warend door dees dreven? [pagina 404] [p. 404] II Hamlet? 'k herken hem aan het git-zwart oog, De'inktzwarten mantel, heuch'nis van zijn rouwe En hartzeer, die zoozeer het hart benauwen Der oudren - steeds gezonken wimperboog Om wreede taak, die loodzwaar op hem woog, Verduist'rend hem ook 't schoon van schoonst' jonkvrouwe.... Maar neen, maar neen, nu scherp mijn oogen schouwen, Het is Paul zelf, die dees gestalte aantoog. Paul Fort, die zich als Prins Hamlet verdubbelt, Verhonderdvoudigt tusschen bonte schaar - Van dichtren, ridd'ren, schoonen, wien vertroebelt Geen leed meer 't min-ziek oog-licht. Hel en klaar Schijnt hun in 't Park de zon-dag, dien zij zochten, Maar nooit van leed gelouterd schouwen mochten. [pagina 405] [p. 405] III On ne peut toujours être enfant et ni toujours être poète. Maar wàt misdeed dan 't geestjens-paar den dichter, Dat hem tot nooit voltrokken vonnis drong? 't Vergrijp was zwaar, wèl vergend strengen richter; Zij maakten saem dat staêg in 't oor hem zong Heuchnis aan lieve tijden eindloos lichter, Toen hèm de merel in den schoolhof zong; Heuchnis, die hem de bittre klacht ontwrong: ‘Men kan niet altijd kind zijn, altijd dichter.’ Het kind, in wien zoo vol de God nog is, Die hem op de aard' zond om deze aard' te droomen Eene al-begrepene geheimenis, In droomen, waar er geene ooit van uitkomen, Kind, staêg op sprong tot wondre helden-daden, Dus staêg met slaag en strafwerk overladen. Paul Fort. La Lanterne de Priollet ou l'Epopée du Luxembourg. 17 Aug. Vorige Volgende