De Nieuwe Gids. Jaargang 16
(1900-1901)– [tijdschrift] Nieuwe Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 545]
| |
[De Nieuwe Gids. Jaargang 16. Deel 12]Portugeesche brieven. Vertaald door Arthur van Schendel.Derde Brief:Wat zal er van mij worden en wat wil je dat ik doe? Ik ben wel ver af van wat ik verwacht had. Ik hoopte dat je mij zou schrijven uit alle plaatsen waar je doorging en dat je brieven zeer lang zouden wezen, dat je mijn liefde zoudt bemoedigen met de hoop je weer te zien, dat een vol vertrouwen in je getrouwheid mij eenigerlei rust zou geven en dat ik dan in een vrij dragelijken toestand zou verkeeren, niet zóó ellendig. Ik had zelfs aan eenige zwakke pogingen gedacht om alle moeiten te doen die ik kan om te genezen, zoo ik voor zeker wist dat je me geheel en al vergeten hebt. De groote afstand waar je bent, een zekere aandrift van devotie, de vrees de rest van mijn gezondheid te ruïneeren door zoovele slapelooze nachten en zooveel kommer, de weinige kans op je terugkeer, de koudheid van je Liefde en van je laatste groetenissen, je heengaan, gegrond op tamelijk nietige voorwendsels en duizende andere redenen die maar al te goed zijn, en maar al te noodeloos, schenen mij een vrijwel veilige hulp te belooven zoo ik die noodig had; maar daar ik eigentlijk alleen tegen mijzelve te strijden heb, kon ik mij nooit voorstellen dat ik zoo zwak was, of voorzien wat ik thans lijd. Ach, wat is het verdrietig voor mij dat ik al mijn smart niet met je deelen kan en heel alleen ongelukkig | |
[pagina 546]
| |
moet wezen. Die gedachte doodt me en ik sterf bijna van angst te denken dat je nooit waarlijk onze zaligheden heel erg doorvoeld hebt. Ja, thans ken ik de onechtheid van je gevoelens, je hebt mij telken keer bedrogen wanneer je me zeide dat je verrukt was met mij alleen te zijn - aan mijn aandringen alleen dank ik je warmte en je passie. In koelen zin had je het plan gemaakt liefde in mij te verwekken, je hebt mijn Passie beschouwd als een overwinning maar en je hart is er nooit diep door getroffen - ben je niet zeer te beklagen, en heb je zoo weinig kieschheid dat je geen beter gebruik maakte van mijn vervoeringen? En hoe is het mogelijk dat ik met zooveel liefde niet in staat ben geweest je gelukkig te maken? Uit liefde voor jou alleen betreur ik die oneindige vreugden die je verloren hebt - heb je ze misschien niet willen genieten? Ach en kende je ze, je zou ze zonder twijfel veel heerlijker vinden dan die mij misleid te hebben, en je zou ondervonden hebben dat men veel zaliger is en dat men iets veel dieper voelt wanneer men hevig bemint dan wanneer men bemind wordt. Ik weet niet wat ik ben noch wat ik doe of wat ik verlang, ik word verscheurd door duizenderlei tegenstrijdige aandoeningen - kan je je zoo'n treurigen toestand verbeelden? Ik heb je lief tot stervens toe en ik ben te bezorgd voor je om te durven wenschen dat je door dezelfde ontvoeringen gekweld zoudt worden. Ik zou me dooden, of ik zou sterven zonder mij te dooden als ik zeker wist dat je nooit eenige rust hadt, dat je leven niets dan kommer en kwelling was, dat je onophoudelijk schreit en dat je van alles een afschuw hadt. Ik kan mijn eigen ellenden niet dragen, hoe zou ik dan de smart dulden kunnen die de jouwe mij veroorzaken zouden en die duizendmaal pijnlijker zou zijn? Toch kan ik er niet toe komen te wenschen dat je heel niet aan me denkt, en om je de waarheid te zeggen ben ik vreeselijk jaloersch op alles wat je vreugde geeft, en je hart en smaak streelt daar in Frankrijk. Ik weet niet waarom ik je schrijf; ik zie wel dat je alleen maar medelij met me zou hebben en je medelij begeer ik niet. Ik heb een afkeer van mijzelve als ik bedenk wat ik al niet voor je | |
[pagina 547]
| |
opgeofferd heb; ik heb mijn goeden naam verloren, ik heb mij blootgesteld aan den toorn van mijn verwanten, aan de gestrengheid der wetten van dit Land tegen Kloosterzusters en aan je ondankbaarheid, die voor mij het grootste ongeluk is. Niettemin voel ik wel dat mijn berouw niet waarachtig is, dat ik graag, met ganscher harte aan nog veel grooter gevaren voor je blootgesteld zou willen wezen, en dat het een noodlottig genot voor me is mijn leven en mijn eer voor jou gewaagd te hebben - moet alles wat ik dierbaarst heb niet voor je beschikking zijn? En moet ik niet tevreden zijn het gebruikt te hebben zooals ik gedaan heb? Het schijnt dat ik zelfs volstrekt niet tevreden ben met mijn verdriet en mijn overmatige liefde, ofschoon ik mij helaas niet daarmeê kan vleien dat ik tevreden over jou kan wezen. Ik leef, trouwelooze die ik ben, en ik doe evenveel om mijn leven te behouden als om het te verliezen. O ik sterf van schaamte, bestaat dan mijn wanhoop alleen in mijn Brieven? Als ik je zoozeer liefhad als ik duizende keeren gezegd heb, zou ik dan niet allang dood zijn? Ik heb je bedrogen en jij bent het die je over mij te beklagen hebt - ach, waarom beklaag je je niet over mij? Ik heb je zien vertrekken, ik kan niet hopen je ooit weer terug te zien en toch adem ik nog, ik heb je bedrogen, ik smeek je om vergiffenis, maar geef me die niet. Behandel mij gestreng. Meen niet dat mijn liefde hevig genoeg is, wees moeielijker te bevredigen, zeg mij dat je wil dat ik sterf van liefde. En ik smeek je mij die hulp te geven, dat ik de zwakheid van mijn geslacht te boven kan komen en een einde maak aan al mijn besluiteloosheid met een waarachtige wanhoop. Een tragisch einde zou je ongetwijfeld dwingen vaak aan mij te denken, mijn nagedachtenis zou je dierbaar wezen en je zou misschien diep ontroerd zijn door een buitengewonen dood - zou dat niet te verkiezen zijn boven den toestand waar je mij toe gebracht hebt? Adieu, ik wou wel dat ik je nooit had gezien. O, ik voel levendig hoe valsch dit gevoel is en op hetzelfde oogenblik dat ik het neêrschrijf weet ik dat ik veel liever ongelukkig ben door je lief te hebben dan dat ik je nooit ge- | |
[pagina 548]
| |
zien had. Ik berust dus zonder morren in mijn ongelukkig levenslot, daar je het niet gelukkiger hebt willen maken. Adieu, beloof me dat je me teeder zal betreuren als ik sterf van verdriet, en laat de hevigheid van mijn Liefde je tenminste een weerzin en afschuw geven van alle andere dingen. Die troost zal me voldoende zijn en als ik je voor altoos moet opgeven dan zou ik je wel voor geen andere vrouw willen laten. Je zult zekerlijk niet zoo wreed zijn van mijn wanhoop gebruik te maken om jezelven beminlijker voor te stellen en om te laten zien dat je de grootste liefde ter wereld hebt ingeboezemd? Adieu nogmaals, ik schrijf je te lange brieven. ik ontzie je niet genoeg, ik vraag je vergiffenis daarvoor en ik durf hopen dat je een beetje toegevend zult wezen voor een arme zinnelooze, die het niet was, zooals je weet, voor ze je liefhad. Adieu, ik geloof dat ik je te vaak spreek van den ondraaglijken toestand waar ik in verkeer, toch dank ik je uit den grond van mijn hart voor de wanhoop die je me gegeven hebt en ik verafschuw de vredigheid waar ik in leefde voor ik je kende Adieu, mijn Liefde groeit aan elk oogenblik. Ach, wat heb ik je oneindig veel te zeggen. | |
Vierde Brief.Het schijnt mij dat ik de gevoelens van mijn hart het allergrootste onrecht ter wereld aandoe te trachten ze je te doen kennen door schrift. Wat zou ik gelukkig wezen zoo je ze beoordeelen kon naar de hevigheid van je eigen gevoelens. Maar ik moet er je niet over spreken, ofschoon ik niet na kan laten je te zeggen, weliswaar veel minder sterk dan ik het voel, dat je me niet zoo kwalijk behandelen moest met dat vergeten dat mij wanhopig maakt en dat zelfs schandelijk is voor jou. Het is niet meer dan billijk dat je duldt dat ik mij beklaag over het ongeluk, dat ik wel voorzag toen ik bemerkte dat je besloten hadt mij te verlaten. Ik weet nu wel dat ik mij bedroog toen ik dacht dat je eerlijker zou handelen dan men gewoonlijk doet, wijl de overmatigheid van mijn liefde, geloof ik, mij | |
[pagina 549]
| |
boven allen mogelijken argwaan plaatste en wijl zij meer getrouwheid verdiende dan men gewoonlijk vindt. Maar de zin die je hadt mij te misleiden kreeg de overhand op de rechtvaardigheid die je verplicht was aan alles wat ik voor je gedaan had. Zelfs zoo je me liefhadt omdat ik jou liefheb zou ik nog onge lukkig zijn daar ik alles te danken zou willen hebben aan je eigen genegenheid alleen. Maar daar ben ik zooverre van af dat ik zelfs geen enkelen brief van je ontvangen heb sedert zes maanden. Ik schrijf deze ongelukkigheid toe aan de blindheid waarmede ik mij geheel aan je verknocht heb. Had ik niet moeten voorzien dat mijn vreugde eer zou eindigen dat mijn liefde? Kon ik hopen dat je je heele leven in Portugal zou blijven, dat je je carrière en je Land vaarwel zou zeggen om alleen aan mij te denken? Niets kan mijn leed verlichten en de herinnering aan mijn vreugde overstelpt mij met wanhoop. Wat, moet dan al mijn verlangen ijdel wezen en zal ik je nooit weer in mijn kamer zien met al de vurigheid en al de passie die ik eens van je zag? Maar ach, ik bedrieg mij en ik weet maar al te wel dat alle gevoelens die in mijn hoofd en in mijn hart waren alleen door genot in jou werden opgewekt en daarmeê ook ophielden; in die al te gelukkige oogenblikken had ik mijn verstand moeten gebruiken om de noodlottige overmaat van mijn gelukzaligheid te temperen en om mij alles te voorzeggen wat ik thans lijd, - maar ik gaf mij geheel aan je en ik was niet in staat te denken aan wat mijn vreugde had kunnen vergiftigen en mij beletten volop te genieten van de vurige uitingen van je liefde. Ik vond het al te heerlijk mij in je bijzijn te voelen om te bedenken dat je eens ver van mij zou zijn. Toch herinner ik mij je soms gezeid te hebben dat je mij ongelukkig zou maken. Maar die angstigheden waren dra verdreven en ik was blij ze je te kunnen offeren en mij over te geven aan de bekoring en de onwaarheid van je betuigingen. Ik zie wel wat het geneesmiddel is voor al mijn kwalen en ik zou er ook spoedig bevrijd van wezen als ik je niet meer liefhad, maar helaas! wat een geneesmiddel! Neen, ik wil liever nog meer | |
[pagina 550]
| |
lijden dan je vergeten. Maar ach, hangt dat van mij af? Ik kan mijzelve niet verwijten dat ik één enkel oogenblik gewenscht heb je niet te beminnen; jij bent meer te beklagen dan ik, en het is beter alles wat ik lijd te lijden dan de lauwe genoegens te genieten die je Fransche minnaressen je geven; ik benijd je je onverschilligheid heel niet, ik heb medelijden met je. Ik tart je mij geheel en al te vergeten, en ik vlei mij je in zoo'n toestand gebracht te hebben dat je maar onvolmaakte genietingen kunt hebben zonder mij. En ik ben gelukkiger dan zij, wijl ik meer bezigheden heb: men heeft me hier kort geleden Poortresse van dit Klooster gemaakt; een iegelijk die mij toespreekt, gelooft dat ik gek ben, ik weet niet wat ik antwoord. En de Zusters moeten wel even zinneloos wezen als ik om te gelooven dat ik in staat ben voor iets te zorgen. O, ik benijd Emanuel en FrancescoGa naar voetnoot1) hun geluk; waarom ben ik niet voortdurend bij je zooals zij? Zeker zou ik je met meerder toewijding gevolgd zijn en gediend hebben, ik wensch niets anders in deze wereld dan jou te zien. Herinner je mij ten minste, ik ben er tevreden meê dat je je mij herinnert - maar ik durf zelfs daar niet zeker van zijn. Toen ik je alle dagen zag beperkte ik mijn hoop niet tot je herinnering, maar je hebt me wel geleerd mij te onderwerpen aan al wat je wenscht. Niettemin heb ik gansch geen berouw dat ik je aangebeden heb, ik ben blij dat je mij verleid hebt; je afwezigheid, hoe wreed ook, en misschien voor eeuwig, maakt de hevigheid van mijn liefde in 't minst niet minder Ik wïl dat iedereen het weet, ik maak er volstrekt geen geheim van, en ik vindt het heerlijk dat ik alles gedaan heb wat ik voor je gedaan heb tegen allerlei welvoegelijkheid in, ik heb geen andere eer en geen godsdienst dan jou met heel mijn ziel lief te hebben mijn heele leven. Ik zeg je al deze dingen niet om je te noodzaken me te schrijven - o, dwing je zelf niet, ik wil niets van je dan wat uit je eigen gevoel komt en ik weiger al je liefdesbetuigingen die je zou kunnen | |
[pagina 551]
| |
beheerschen. Ik zal blij zijn je te kunnen excuseeren, omdat jij misschien blij zult zijn de moeite om mij te schrijven niet te hebben, en ik voel een diepe neiging je al je schuld te vergeven. Een fransch Officier was zoo goedhartig om dezen morgen gedurende drie uren met mij over je te spreken; hij vertelde mij dat er vrede was in Frankrijk. Als dat zoo is, zou je dat niet bij me kunnen komen om mij naar Frankrijk meê te nemen? Maar ik verdien het niet, doe zooals je goeddunkt, mijn liefde is niet langer afhankelijk van de manier waarop je mij behandelt. Sedert je vertrek ben ik geen enkel oogenblik gezond geweest, en mijn eenigste vreugde is je naam duizend keeren op een dag te noemen. Eenige zusters, die den treurigen staat waar je me in gebracht hebt kennen, spreken dikwijls van je. Ik verlaat mijn kamer zoo weinig mogelijk, waar jij zoo dikwijls kwam, en ik staar voortdurend op je portret dat mij duizendmaal liever is dan mijn leven; het geeft me vreugde, maar het geeft me ook veel verdriet wanneer ik denk dat ik je niet zal weêrzien, misschien nooit. Waarom moet het mogelijk wezen dat ik je misschien nooit meer terug zie? Heb je mij voor altoos verlaten? Ik ben wanhopig, je arme Marianne kan niet meer, ze zwijmt wijl ze dezen brief eindigt. Adieu, adieu, heb medelij met mij. |