De Nieuwe Gids. Jaargang 14(1898-1899)– [tijdschrift] Nieuwe Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina I] [p. I] [De Nieuwe Gids. Jaargang 14. Deel 1] [pagina 1] [p. 1] Adoratie door Willem Kloos. XLVIII. Zoete bewegingen en stille en teêre Maken al schoone dingen dezer aarde, En 't rhythmisch wiegen van hun gang heeft waarde Van groot-pure schoonheid, die zich vermeere Eindeloos, zevenmaal zeventig keeren, Tot een ieg'lijk ding, waar ooit oog op staarde, Worde een vol-op bloeiende schoonheidsgaarde, Waarvoor menschen knielen in blij vereeren. Zoo gaat het mij, bij het zien naar de wijde Sfeer uwer macht, waar ik, zalige, in toeve, - Want, schoon ik, ziende op uw schoonheid, diep lijde, Door 't derven dier schoonheid nameloos-droeve, Mag ik toch, diep-in, al-heerlijk genieten, Daar het Schoone alom bloeit aan mijns levens verschieten. [pagina 2] [p. 2] XLIX. Bloeit daar niet een lelie op 't kalme water? Neen, 't is uw droomende hoofdje, dat bukt Over den vloed, en een spiegeling slaat er Uit op als een bloem, die de hand graag plukt, - Eerst als een teêr-blanke lelie, maar later Een roodende roos, als gij staart verrukt Op uw eigen schoon, tot, in bloô geschater Van lachen, gij 't handje op 't oogenpaar drukt. O, als die vloed waar mijner oogen spiegel, Trok ik zoo zachtjes die handjes omlaag, Moest gij wel zien in dat weem'lend gewiegel Van glijdende glanzen de liefde, die 'k draag, De liefde, die 'k draag tot in 't diepst mijner ziele.... Zie maar naar mij, want dan ziet gij, hoe 'k kniele. [pagina 3] [p. 3] L. Als 'k u in mijn droomen heen zie zwieren, Moet dat, dunkt mij wel, de hemel wezen, Waar gij weet zoo goed uw weg te stieren, En gij zijt dan een dier onvolprezen Donkerlokkigen, die van hun lieren.... O, dier eng'len, die voor 't Eeuwig Wezen, Wen zij 't zaal'ge van hun lot hoog vieren, Van hun snaartuig al de lied'ren lezen. Hosianna! zingen altegader, Helder-uit, de vlotte hemelreien, Waar gij zweeft op lichte wolken nader.... En de kleuren, die u zacht omvleien, Die bij duizenden daar spelemeien, Blonden 't gloên der aureool van God den Vader. Vorige Volgende