Nephtunis Zee-wagen
(1671)–Anoniem Nephtunis Zee-wagen– AuteursrechtvrijVoys: Wy liepten lest-mael.
DE Wapen-smeder van Iupijn
En had geen smaeck in bier of wijn,
Doe hy op Iovis Iaer-feest quam,
Soo dat hy uyt sijn sackje
| |
[pagina 79]
| |
Sijn doosje met sijn pijpje nam,
En roockte een Tabackje.
Dit kruydt is in des Werelts ent
By Moor en Indiaen bekent,
Den Turck, Tartaer, en Persiaen
Van sijn lof getuygen,
Den Barbaer en Castiliaen
Voor medecijn het zuygen.
Dit Kruyt is van een eel virtuyt,
Het drijft de winden achter uyt;
En die met Tant-pijn zijn gequelt,
De as kan het genesen;
Die voor een quaet gesicht dit schelt,
Mach wel een qua tongh wesen.
Helden looft niet den mancken Smit,
Al seydt hy wel wat damp is dit;
Moy Elsje prees het Orientael,
En sey de droncke Goden
Hadden haer gat vol altemael
Doe sy dit Kruyt verboden.
Hy sey, ick heb mijn doosje waert,
Voor een schoon pijpje langh gespaert;
Het pijpje sey dat soete dier,
Dat doet mijn sinnen woelen,
Ick heb in ‘t singen meer playsier
Dan in het mal krioelen.
Hy liet den Nectar en Ambroos,
Waer door hy Plutoos Kruyt verkoos,
En sey, ick ben de godt van ‘t Vier,
En van het edel Smooken;
Doe ginck Vulkaen op sijn manier
Een Pijpjen sitten rooken.
Denckt vry ghy lasteraertjes al,
Dat Mulciber u plagen sal,
Die seggen, ‘t is maer een stanck in’t lijf,
En schier tot dreck toe laken;
‘t Is al te nobelen tijdt-verdrijf,
Om soo slecht uyt te maken.
O Helden doet dan Offerhandt,
Eer Vulkaen met gewijden brant
Geeft vier en vlam sonder verdriet,
Die roockt op sijn altaren,
| |
[pagina 80]
| |
Toeback wast voor de Koeyen niet,
Dus wilt het kruyt niet sparen.
|
|