Neerlandica extra Muros. Jaargang 2002
(2002)– [tijdschrift] Neerlandica extra Muros / Internationale Neerlandistiek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 40]
| |||||||||||||||
Eugeen Roosens
| |||||||||||||||
BloeitijdGeel heeft een ongehoorde bloeitijd gekend tussen 1850 en 1940. In de jaren 1850 en 1860 hebben tientallen geleerden, meestal medici, Geel bezocht (Veraghtert 1976, De Bont 1989). Onder de impuls van Pinel en Esquirol was men in de eerste helft van de negentiende eeuw tot het besef gekomen dat men geestesgestoorden en geestelijk gehandicapten niet langer als een soort gevangenen mocht opsluiten, maar als zieken moest erkennen en behandelen. Vandaar de ruime, in bepaalde gevallen zelfs luxueuze hospitalen. Maar een aantal medici-specialisten - weliswaar een minderheid - was de mening toegedaan dat opsluiting en vrijheidsberoving, zelfs als die plaatsvonden in luxueuze gebouwen, verderfelijk waren en onverantwoord. In dit perspectief werd Geel, dat tot het midden van de negentiende eeuw vrijwel onbekend was gebleven, plotseling heel belangrijk. Meer dan tweehonderd geleerde artikels, | |||||||||||||||
[pagina 41]
| |||||||||||||||
gesteld in verschillende talen, verschenen in allerlei vaktijdschriften (Duval 1867). E. Esquirol, Médecin en chef de la Maison Royale des Aliénés de Charenton en Ancien Inspecteur général de l'Université, was een van de eerste zeer geleerde bezoekers. In zijn boek Des maladies mentales, gepubliceerd in 1838, beschrijft hij zijn visite van 1821. Esquirol verbleef slechts veertig uur in Geel, noemt de Heilige Dimpna Sainte Nymphna - een interessante vergissing - verwart de Sint-Dimpnakerk met de Sint-Amandskerk en vermeldt verkeerde demografische cijfers, maar slaagt er toch in de aandacht te vestigen op het merkwaardige ‘fenomeen Geel’ (Esquirol 1838). Maar vooral het boek van de ex-koloniaal en ambtenaar Jules Duval, Gheel ou une colonie d'aliénés (1867) kende een zeer groot succes. Het werk van Duval is, vergeleken met de enkele pagina's van Esquirol, een zeer grondige studie die 442 bladzijden beslaat. Duval was een absoluut voorstander en bewonderaar van Geel. In Geel, immers, werd de geesteszieke patiënt niet enkel als een lid van het gezin geadopteerd, maar kon hij zich ook vrij bewegen over het uitgestrekte grondgebied van de gemeente. De patiënten kregen er de kans volop in de rijkdom van het reële leven te participeren. In de pleegfamilie deelden ze lief en leed en leefden ze mee met de kinderen en kleinkinderen van het gezin. De vaderfiguur en de moederfiguur van de pleegfamilie boden samen met hun kinderen een natuurlijk, polyfunctioneel een affectiefevenwichtig kader. Alle bezoekers viel het op hoe goed zieken met kinderen konden omgaan, en vice versa. Heel wat patiënten zorgden voor de baby's en pasten op de jongeren van het gezin, en grote vriendschappen voor het leven kwamen op die manier tot stand. Bovendien waren er vrijwel nooit ontsporingen of misdaden te melden. Onder de Geelse burgers telde men niet meer geesteszieken of geesteszwakken dan in andere kleine steden. Geestesziekten waren dus niet besmettelijk. Over al deze kwesties werd reeds in de jaren 1850 en 1860 - meer dan 150 jaar geleden - heftig gedebatteerd op internationaal niveau in het kader van allerlei medische vergaderingen en congressen. Men vroeg zich af of men Geel moest navolgen; of het gesloten gesticht niet toch, ondanks alle spectaculaire verbeteringen, al met al een gevangenis was gebleven. In 1850 werd het Geelse systeem, dat tot die tijd onder het toezicht van katholieke clerus had gestaan, een aangelegenheid van de Belgische Staat. De ‘kolonie’ werd tevens onder medische controle geplaatst. Men benoemde drie artsen, een arts-inspecteur en apothekers, en in de jaren 1860 werd een ziekenhuis gebouwd. De meeste geleerde bezoekers van Geel kwamen tot overwegend positieve evaluaties. Ze bewonderden de integratie van de patiënt in het gezin. Ook de bijna volledige vrijheid binnen het kader van het stadje en de omliggende gehuchten vonden ze opmerkelijk. Dr. Sibbald, Assistant-Physician to the Royal Edinburgh Asylum for the Insane, een van de meest grondige en meest detaillerende verslaggevers, zegt het als volgt:Ga naar eind* | |||||||||||||||
[pagina 42]
| |||||||||||||||
Men treft in gestichten vele patiënten aan die ongelukkig zijn omdat zij snakken naar vrijheid. In een grote instelling wordt dat gevoel in stand gehouden en onderling versterkt door al diegenen voor wie de vrijheidsbeperking een bron van ergernis vormt. Op deze geesten maakt het verschil tussen het leven in een inrichting en het bestaan dat zij voordien leidden, tezamen met het uiterlijk van hun nieuwe verblijf - gedeeltelijk paleis, gedeeltelijk kazerne, gedeeltelijk gevangenis, in sommige gevallen door een hoge ringmuur omgeven - een indruk zo kwalijk van aard dat het wegnemen van die impressie een taak wordt waar de directie van de inrichting onophoudelijk mee in de weer is. Logeren in een huisje met een gezin van hun eigen stand, deelnemen aan de maaltijden in gezinsverband, het vermaak en de bezigheden van de kinderen gadeslaan, part en deel hebben aan de kleine voorvallen van het dagelijks leven, met een grote kans dat het persoonlijke contact met de nieuwe vriendenkring tot gezonde emoties en affectie aanleiding geeft, en zich weinig ophouden met diegenen die gevoelens van onvrede zouden kunnen opwekken, biedt in zulke gevallen daarentegen al de voordelen die de meest gevorderde menslievendheid maar kan bedenken (Sibbald 1861). Vóór Geel over zijn medische staf en zijn ziekenboeg kon beschikken, hadden de meeste experts nochtans ook tal van negatieve bedenkingen. Ze vreesden dat bepaalde types van patiënten niet in het Geelse systeem thuishoorden, en dat er daarom enkele tientallen zieken met hand- of voetboeien rondliepen. In een gesloten instelling zouden die afstotende instrumenten niet nodig zijn geweest. De quasi-afwezigheid van een medische staf was ook onaanvaardbaar om andere redenen. Bepaalde patiënten moesten hierdoor de zorgen missen die ze in gesloten instellingen zouden hebben gekregen, en bovendien was de oppervlakte van de gemeente Geel en zijn gehuchten veel te uitgestrekt om degelijke medische controle mogelijk te maken, zo meenden velen. Het meest vernietigende oordeel over Geel kwam van een vooraanstaand Frans expert, dr. M. Ferrus (in vertaling): ‘Het is ondenkbaar dat ik zelf zoiets verfoeilijks zou ondernemen’ (geciteerd door Sibbald 1861, p. 61). Volgens dr. Sibbald baseerde dr. Ferrus zijn uitspraak op indrukken die hij jaren tevoren had opgedaan, toen er in Geel nog geen medische staf aanwezig was. Zoals reeds vermeld, beschikte Geel vanaf de jaren 1860 over een medisch centrum waar de patiënten bij hun aankomst werden geobserveerd en waar de zieke patiënten of zij die in een crisissituatie waren geraakt werden opgenomen. Vanaf die tijd krijgt Geel meer en meer succes. Zelfs een erg strenge commissie van internationale experts die de kwaliteiten welke bewonderaars aan Geel toeschreven zeer sterk relativeerde, schreef in 1862:Ga naar eind* In het huidige tijdsgewricht, met de vooroordelen die in alle klassen tegen krankzinnigen bestaan, en gelet op de - in zekere zin gewettigde - onlustgevoelens die krankzinnigen in hun medemensen oproepen, mag men niet verhopen dat zich elders het buitengewone verschijnsel | |||||||||||||||
[pagina 43]
| |||||||||||||||
zou herhalen dat zich in Geel voordoet, waar 400 gekken zich vrij bewegen onder een bevolking die hen duldt zonder angst en zonder emotie. [...] Het belangrijkste praktische resultaat van ons bezoek aan Geel is dat talrijke geesteszieken zonder gevaar een veel grotere vrijheid kunnen genieten dan zelfs in de best georganiseerde inrichtingen voor mogelijk wordt gehouden (Loiseau 1862). Ook de strengste critici dus vonden Geel in bepaalde opzichten uniek. Dat Geel nergens anders zou kunnen worden gerepliceerd was, zo zou later blijken, een vergissing: in Lierneux, in de provincie Luik, bestaat er sinds 1884 een kopie van Geel die nog steeds perfect functioneert. In Lierneux en omstreken leven vandaag ongeveer 130 patiënten in gezinnen. Het aantal patiënten kent schommelingen over de jaren heen, maar zal tussen 1850 en 1940 stijgen van 800 tot ruim 3.700. Meer dan tweehonderd gasten komen uit Nederland. Men treft ook zieken aan uit verschillende andere landen, tot en met de VS en Japan. Na de Tweede Wereldoorlog dalen de cijfers drastisch. In het begin van de jaren 1970 zijn er nog ongeveer 1.300 patiënten in gezinnen ondergebracht. In 2000 waren dat er nog 550. Het Openbaar Psychiatrisch Ziekenhuis Geel - de tegenwoordige staatsinstelling - doet de laatste jaren zware inspanningen om de dalende trend om te buigen, maar niemand kan voorspellen wat er verder zal gebeuren, ook al hebben heel wat ingezetenen goede hoop. Het moderniseringsproces heeft ook de Geelse gezinnen aangegrepen. Vele jonge koppels wensen twee inkomens en vrijheid. Bovendien zijn de vergoedingen voor het herbergen van patiënten erg laag en dus weinig aantrekkelijk: gemiddeld €16 per dag. | |||||||||||||||
Recente evolutieDe dalende cijfers van kostgasten en kostgevers beletten evenwel niet dat de sociale positie van de patiënten en van de pleeggezinnen en hun levensomstandigheden er de laatste veertig jaar gevoelig op zijn vooruitgegaan. De kleine land- en tuinbouw waarin de meerderheid van de patiënten vroeger mede arbeidde, is vrijwel verdwenen, en is vervangen door centrale therapiezalen waar minder dan de helft van de huidige patiënten is tewerkgesteld. Het OPZ organiseert dagelijks sportactiviteiten. Allerlei cursussen kunnen worden gevolgd. De patiënten maken regelmatig uitstapjes. Elk jaar spenderen de meeste gasten een week vakantie in Spanje of aan de Belgische kust. Het Geelse systeem heeft dus over de jaren heen minstens twee belangrijke transformaties ondergaan. De eerste maal in het midden van de negentiende eeuw: toen is er medische supervisie gekomen. Volkstherapie werd gecombineerd met geneeskunde. In de tweede helft van de twintigste eeuw heeft men hieraan allerlei therapeutische en recreatieve activiteiten toegevoegd. Geel is dus vandaag de dag een ‘gemengd’ systeem. Toch hebben we sterk de indruk dat deze transformaties het eigen karakter van de Geelse gezinsverpleging niet hebben aangetast (Roosens 2001). | |||||||||||||||
[pagina 44]
| |||||||||||||||
De Geelse volkstherapieIn 1971-1975 heb ik samen met medewerkers de toenmalige 1.000 pleeggezinnen tweemaal bezocht (Roosens 1977, 1979a, 1979b, 1982, 1983), en in 1999-2000 heb ik van 108 van de huidige 450 pleeggezinnen interviews afgenomen (Roosens 2001). Er zijn steeds terugkerende patronen te vinden in de relaties tussen de kostgevers en de kostgasten. Gezaghebbende psychiatrische naslagwerken als DSM-IV (1997) onderstrepen dat het moeilijk is mentale aandoeningen in de strikte zin van het woord te klasseren. Er zijn bijna steeds varianten en overlappingen. Precies hetzelfde zeggen de Geelse pleegouders over de aandoeningen van hun patiënten. Vele kostgevers hebben verschillende patiënten jarenlang van nabij gekend, zowel in hun eigen gezin als in hun familie van herkomst, en kunnen dus oordelen. In hun visie is elk geval een geval apart. Ze zien elke kostgast als een individuele persoon en erkennen en behandelen hem ook navenant. De Geelse pleeggezinnen duwen hun kostgasten of patiënten niet in artificiële categorieën. Ik heb nooit een kostgever ontmoet die geleerde werken over psychologie of psychiatrie had geconsulteerd, of via dokters of psychologen aan de weet wilde komen aan ‘welke ziekte’ zijn kostgast leed. De medische en de verpleegkundige staf spelen op deze attitude in en geven bij aankomst van een patiënt in een gezin slechts een zeer summiere, pragmatische omschrijving. Men zegt wat de patiënt waarschijnlijk aankan en wat niet; de grote dingen waarop men moet letten; de eventuele afwijkingen in het gedrag. Maar over het verleden van de kostgast en over de diepere achtergronden van zijn aandoening wordt niet gesproken. Over de familie van herkomst wordt evenmin veel gezegd. Men houdt dit ook zo, teneinde de patiënt een nieuwe kans te geven. Algemeen wordt aanvaard dat te diep graven in het verleden niemand ten goede komt. Wél hebben ook de pleeggezinnen hun eigen rudimentaire classificaties. Ze onderscheiden ‘goede’ en ‘moeilijke’ patiënten. Een goede patiënt is een aangename metgezel die het dagelijkse leven niet verstoort en affectie met affectie beantwoordt. Hij wordt binnen korte tijd iemand van de familie die zo nodig zijn ‘verwanten’ tegenover buitenstaanders verdedigt. Hij of zij is bereid te helpen bij het vervullen van huishoudelijke taken, of werkt mee in de tuin, gaat zelfstandig wandelen en verstoort het publieke leven niet. Een moeilijke of slechte kostgast doet zowat het tegenovergestelde en valt vooral op door liefde en attenties te weigeren, door koppig te zijn en door zich moedwillig te bevuilen. Een eerste regel die volgens het algemeen geldende oordeel door iedere kostgever moet worden gerespecteerd, is het tot stand brengen van de maximale integratie van de patiënt in het gezin. De kostgast ‘moet in alles meetellen’. De meeste kostgevers respecteren deze regel nauwgezet: ‘Hij is er een van ons’, ‘hij doet mee aan alles’, ‘als je hen niet toelaat te participeren moet je geen gasten in huis nemen’, ‘zij is een familiestuk’, ‘wij spreken nooit over Leo als over een patiënt, hij is zonder meer “onze Leo”’. De kostgast moet betrokken worden bij alle domeinen van het leven. Kostgevers spreken met afkeuring over pleeggezinnen waar deze regel niet rigoureus wordt toegepast. Het is bijvoorbeeld totaal | |||||||||||||||
[pagina 45]
| |||||||||||||||
onaanvaardbaar dat een gast uren lang alleen zit in een schuur of stal of in een ander bijgebouw, of dat hij eten krijgt opgediend van een lagere kwaliteit dan de andere leden van het gezin. Ook vandaag nog is een toenemend lichaamsgewicht bij de patiënt een teken van goede behandeling. Enkele kostgevers meldden mij spontaan dat hun ‘zieke’ vroeg naar bed gaat, maar dat zij het doet omdat ze het zelf wil. Een paar patiënten volgen de zon: gaan vroeg slapen in de winter en wat later in de zomer. Een patiënt vroegtijdig naar bed sturen wordt echter gezien als een vorm van uitsluiting. Tv-kijken is in dit verband een bijzonder kritische aangelegenheid. Volgens de wetgeving wordt een patiënt van kijkgeld vrijgesteld als zijn toestel niet staat opgesteld in een gemeenschappelijk vertrek van het pleeggezin. Derhalve plaatsen heel wat patiënten een toestel op hun kamer. Anderzijds vinden de meeste families dat tv-kijken een aangelegenheid is van het hele gezin en dat de patiënt of de patiënten samen met de familie moeten zitten, tenminste voor een deel van de avond. Een van de families die ik heb bezocht had een compromisoplossing gevonden. Ze beschikte over twee aanpalende, glazen veranda's. In de ene veranda stond het tv-toestel van de familie, in de andere het toestel van de patiënt. Op die manier kon apart worden gekeken, zonder dat men het gevoel had dat de patiënt uit het gezelschap werd geweerd. In een andere woning stonden de twee toestellen in twee aanpalende plaatsen van het huis. Spontaan legde de pleegmoeder uit dat ‘de mannen’ (er waren twee mannelijke patiënten in het gezin) niet gedwongen alleen zaten, al zou dit zo kunnen schijnen. Nee, meestal zat haar echtgenoot samen met ‘de mannen’. Zijzelf keek dan alleen tv in de andere kamer. Als de smaak van de patiënt voortdurend botst met die van het pleeggezin, neemt men echter in de regel aan dat de gast op zijn kamer tv kijkt, tenminste voor een deel van de avond. De wijkverpleegkundigen zien erop toe dat de patiënt niet wordt uitgesloten. Af en toe stoot men op misbruiken. Zo kwamen er in de laatste jaren twee pijnlijke gevallen aan het licht: de patiënten mochten het huistoilet niet gebruiken en waren verplicht in de tuin hun behoefte te doen, waarna ze alle sporen met een spade moesten onderspitten. In één van de twee gevallen had deze praktijk meer dan dertig jaar geduurd. De patiënt had steeds maar gezwegen, omdat hij vreesde dat men hem bij een nog slechter gezin zou onderbrengen. Toen deze misbruiken werden ontdekt, heeft het OPZ de patiënten ‘uitgehaald’, een zware blaam voor de betrokken pleeggezinnen. Soms gaat het om minder kwetsende discriminatie. In een andere familie bemerkte de verpleegkundige dat de patiënt apart tafelgerei kreeg voorgezet. Zijn bord, kop en bestek waren discreet aangekruist. Deze nogal lichte vorm van uitsluiting wordt echter evenmin getolereerd. Deelname aan ongeveer alles wat het gezin doet is dus een eerste vuistregel van het systeem. Als deze integratie niet plaatsvindt, kan de gewenste verbondenheid tussen het pleeggezin en de patiënt niet tot stand komen, zo meent men. En als de patiënt van zijn kant liefde weigert, geen enkele blijk van erkentelijkheid geeft, hoe indirect ook, wordt hij na vrij korte tijd teruggezonden naar het OPZ. | |||||||||||||||
[pagina 46]
| |||||||||||||||
Gemiddeld genomen reikt de participatie in het familieleven heel ver. De overgrote meerderheid van de families die we hebben bezocht, gaat nooit met vakantie. De weinigen die het wel doen, nemen bijna allen hun patiënt mee: naar de Belgische kust, naar Italië of zelfs op een tocht van 5.000 km naar het zuiden van Portugal. Het zou nochtans anders kunnen, want het OPZ is bereid patiënten voor een paar weken op te nemen of bij een plaatsvervangend ‘gastgezin’ onder te brengen als hun kostgevers met vakantie gaan. Een kortstondige opname is ook mogelijk als de pleegouders feestelijkheden willen bijwonen zonder hun patiënt. Toch is het absolute routine de gast of de gasten naar alle mogelijke happenings of vieringen mee te nemen: jubilea, communiefeesten, huwelijken, etc. Een bepaald pleeggezin uit onze steekproef gaat hierin bijzonder ver: deze pleegouders nemen nooit deel aan feesten als hun twee bejaarde, mannelijke patiënten niet tevens van harte welkom zijn. Ze passen dit principe ook toe op vieringen die buiten Geel plaatsvinden en door niet-Gelenaren worden georganiseerd. Een aantal patiënten neemt zelf het initiatief om met eigen geld feesten te organiseren, bijvoorbeeld ter gelegenheid van hun dertigjarig verblijf in hetzelfde gezin, of om een bijzondere verjaardag van hun pleegvader of pleegmoeder te vieren. Kleine celebraties, zoals vieringen van verjaardagen, zijn zeer verbreid, ook op de therapieateliers. We hebben hieraan talloze malen deelgenomen. Maar niettegenstaande deze verregaande integratie van de patiënt, behoudt elke familie toch haar inner circle: niet alles wordt met de patiënt gedeeld. Familiegeschillen en financiële aangelegenheden, bijvoorbeeld, beschouwt men meestal als strikt privé. En in die zin blijft een patiënt toch altijd een patiënt. De inner circle lijkt ons een even essentieel onderdeel van het systeem als de verregaande integratie. | |||||||||||||||
Wie is de baas?Men vindt ditzelfde element van distantiëring ook terug in een ander geldend principe. Ten minste één lid van het pleeggezin - meestal is het de pleegmoeder - moet regelmatig afstandelijkheid tonen ten aanzien van de patiënt. De pleegmoeder of de pleegvader moet duidelijk ‘de baas blijven’. Zij of hij stelt de wet. Men mag nooit de indruk geven dat alles kan. Anders, zo zegt de traditie, zal de patiënt de macht naar zich toe trekken en de baas spelen. In de loop van ons onderzoek zijn ons verschillende gevallen gemeld waar dit is gebeurd. Het resultaat is een gespannen en op de duur onmogelijke relatie tussen de patiënt en de andere familieleden. In de subcultuur van de pleeggezinnen gaat men ervan uit dat het de pleegouders zijn die binnen de perken van de geldende ethica de wet stellen, omdat de pleegouders een beroep kunnen doen op al hun vermogens terwijl dit niet geldt voor de patiënten. ‘Normaal’ is niet hetzelfde als ‘abnormaal’. De ‘filosoferende’ bezoeker die zou verkondigen dat ‘normaal’ en ‘abnormaal’ slechts culturele ‘constructies’ zijn, zou niet veel bijval genieten in Geel. De pleegouders trekken juist een duidelijke lijn tussen ‘normaal’ en | |||||||||||||||
[pagina 47]
| |||||||||||||||
‘abnormaal’, en bieden hun gasten voortdurend ‘normale’ gedragsmodellen aan. De zeer verregaande tolerantie die men in Geel vindt, steunt dus helemaal niet op het verdoezelen van de scheidingslijn tussen het normale en het abnormale. Het tegendeel is waar: ‘De mannen van de kolonie zijn niet wegens hun zweetvoeten in Geel!’, zegt men. Maar juist daarom kan men heel wat van hen verdragen. Rond het midden van de negentiende eeuw werd nog regelmatig fysieke dwang gebruikt om opstandige patiënten in bedwang te houden. Voor enkele tientallen gevallen had men boeien nodig of ketens. Vandaag is het aanwenden van lichamelijke dwang bijna totaal uitgesloten. Patiënten van wie men vermoedt dat ze gewelddadig zouden kunnen worden, neemt men niet op in Geel. Bovendien kan veel deviant gedrag door middel van medicatie worden voorkomen. Als een gast toch onhandelbaar wordt, dreigt de gastfamilie ermee de hulp van het OPZ te zullen inroepen. Dreigen met een ‘straf op de kolonie’, zoals een verplichte internering in het Centrale Ziekenhuis wordt genoemd, kan zeer efficiënt werken. Hoewel de kostgever de baas moet blijven, moet hij tevens de intrinsieke beperkingen van zijn invloed op de patiënt kunnen aanvaarden. Op een gegeven ogenblik ‘stoot hij op een betonnen muur’. Zo heeft men de neiging van patiënt Y om overal vrouwenlingerie van waslijnen te stelen dertig jaar lang met alle mogelijke middelen bestreden, zonder succes. Patiënt Y gaat er onverbiddelijk mee door. Op een gegeven moment moet een kostgever zich gewonnen kunnen geven en zijn onmacht erkennen. De meeste gasten zijn overigens chronische patiënten die vaak lange jaren in gesloten instellingen hebben doorgebracht en voor wie de bestaande therapieen zijn uitgeput. Maar er is nog meer vereist. Een pleeggezin en zijn gast kunnen alleen maar aan hun trekken komen als er niet alleen sociale inclusie plaatsvindt, maar er ook een affectieve of emotionele verbondenheid groeit. In de succesvolle gezinnen hoort men telkens opnieuw dat de pleegfamilie en de gast elkaar niet meer kunnen missen. ‘Het huis is leeg als hij met vakantie is met het OPZ’, ‘hij weent van geluk als hij ons terugziet na de vakantie’, ‘toen hij gestorven is wist ik dat ik in hem een echte broer had’. Zeer vele pleegmoeders zeggen dat ze enorm veel liefde terugkrijgen van hun patiënt. En ook veel trouw: ‘Onze kinderen huwen en laten ons voor een groot stuk alleen; deze hier blijft bij ons voor altijd’. Groot belang wordt door allen gehecht aan de affectieve band die de gast kan tot stand brengen met de kinderen of de kleinkinderen van het gezin. Als de patiënt na verloop van tijd geen duidelijke en gezonde positie kan innemen ten aanzien van de jongeren van de familie, zendt men hem terug naar het Psychiatrisch Ziekenhuis. Niet-gemarkeerde afzijdigheid wordt gewantrouwd. Het Geelse systeem heeft door de eeuwen heen gewaakt over de relaties tussen de patiënten en de kinderen van de pleeggezinnen. Een officieel rapport uit het midden van de negentiende eeuw vermeldt dat er talrijke patiënten tot taak hadden voor de kinderen van het pleegezin in te staan en dat ze deze opdracht met succes volbrachten (Duval 1867). In het huidige Geel vindt men tientallen kostgevers die zeggen dat ze grotendeels door gasten zijn verzorgd en | |||||||||||||||
[pagina 48]
| |||||||||||||||
opgevoed. Deze speciale relatie tussen kostgasten en kinderen speelt een essentiële rol in het systeem: wie vanaf de prille kinderjaren heeft ervaren dat kostgasten niet alleen ongevaarlijk maar ook nog lief en hartelijk zijn, blijft ook als volwassene hierin geloven. Dit causale verband wordt door heel wat Gelenaren aangevoerd om de opmerkelijke Geelse tolerantie en vanzelfsprekendheid in de omgang met patiënten te verklaren. | |||||||||||||||
BesluitGeel is niet bij machte alle soorten geesteszieke patiënten met succes op te vangen. De voorkeur gaat uit naar mensen die een steunfiguur zijn verloren - een vader, moeder, echtgenote of echtgenoot - en hierdoor psychisch stuurloos zijn geworden en chronisch gestoord zijn gebleven. Geel biedt hun de kans een nieuw harmonieus familiekader terug te vinden. Ook geestelijk gehandicapten functioneren in Geel perfect, en tal van mensen met andere geestelijke aandoeningen vinden er eveneens een plaats als ze zich in een gezin kunnen inpassen. Het statistische OPZ-verslag van 1 juli 1999 vermeldt, in medische vaktermen, de volgende categorieën en cijfers: 42% zwakzinnigheid, 21,9% schizofrenie en psychotische aandoeningen, 12,6% dementie en andere cognitieve stoornissen, 6,5% stemmingsstoornissen en 6,3% stoornissen van de impulsbeheersing.
Geel biedt zijn gasten de mogelijkheid een eigen identiteit op te bouwen in een interactieve modus met de leden van het pleeggezin en met de hele sociale context van een kleine stad met ruim 33.000 inwoners. Bovendien combineert het moderne Geel gezinsverpleging met psychiatrie en arbeidstherapie. Geel is tijdloos, in die zin dat men er niet per se binnen een gegeven tijdspanne moet ‘genezen’ en moet terugkeren naar ‘het echte leven’. Geel is ook ‘het echte leven’. Als je ‘vader’ en ‘moeder’ erg ziek worden of sterven, kan je meestal bij een zoon of een dochter van de familie terecht. In zeer vele gevallen zorgen de kostgevers ervoor dat deze opvolging tijdig is verzekerd. Je blijft zelden alleen achter. Je hoort erbij, en ‘iemand van de familie’ laat men niet schieten. | |||||||||||||||
[pagina 49]
| |||||||||||||||
Bibliografie
|