| |
Leer- en hulpmiddelen
Algemene Nederlandse Spraakkunst (ANS). Het wordt hoog tijd weer eens iets over de ANS te vertellen. Op het Zesde Colloquium was daar - omdat we achter waren op het tijdschema - maar 10 minuten voor. En de laatste keer dat NEM er iets over gepubliceerd heeft was in nr. 23 (najaar 1974), blz. 80-83. Toen moest er nog begonnen worden met de voorbereidingen, nu - op het moment van schrijven precies één week, maar toch - bestaat er iets wat je een ‘ANS-instituut’ zou kunnen noemen, waar vier wetenschappelijke medewerkers hun dagelijks brood verdienen met het werken aan ‘een zo volledig mogelijke grammaticale beschrijving van het hedendaags Nederlands voor praktisch gebruik. Deze beschrijving moet zowel descriptief als normatief zijn, rekening houden met verschillen tussen geschreven en gesproken taal en in het algemeen de informatie geven die van belang is voor de taalbeheersing. Theoretische uiteenzettingen moeten beperkt blijven tot dat wat nodig is voor de beschrijving’ - om het bovengenoemde stuk in NEM te citeren, voor degenen die niet meer precies wisten waar het ook weer om ging.
Laten we proberen in grote trekken een overzicht te geven van de opzet van de ANS. De organiserende instantie is het Belgisch-Nederlands Interuniversitair Centrum voor Neerlandistiek, waarin de hoogleraren en lectoren in de Nederlandse taalkunde in België en Nederland verenigd zijn. Dit Centrum gaf een informatie-opdracht aan schrijver de- | |
| |
zes, die werd uitgevoerd in de periode 1 juli 1974 tot 30 juni 1975.
In het kader daarvan werden allereerst enkele buitenlandse voorbeelden bestudeerd: de Duitse Duden-Grammatik, de Grammar of contemporary English van Quirk et al., en Le bon usage van Grevisse.
Ook werden bezoeken gebracht aan de Duden-redactie en het Institut für deutsche Sprache in Mannheim, en aan prof. Quirk in Londen.
Hierbij werd informatie verzameld over de manier waarop de genoemde Duitse en Engelse grammatica's tot stand gekomen waren, de moeilijkheden die men daarbij ondervonden had, de plannen voor toekomstige uitgaven en in het algemeen de visies op de grammaticale taalbeschrijving voor praktische doeleinden. De bevindingen hiervan werden neergelegd in een discussienota, die verzonden werd aan de instituten en afdelingen voor Nederlandse taalkunde, Algemene taalwetenschap, Toegepaste taalkunde en enkele andere instellingen in Nederland en België. Een twintigtal van deze instellingen werd door de informateur bezocht, waarbij gesprekken met een of meer leden van de wetenschappelijke staf werden gevoerd, over onderwerpen die varieerden van de theoretische achtergrond van de ANS in spe tot de voor- en nadelen van een losbladige uitgave.
De resultaten van het voorbereidend jaar werden samengevat in een rapport, dat door het Centrum op een vergadering werd besproken en goedgekeurd. Een onderdeel van het rapport was een concreet plan voor de totstandkoming van de ANS. De eigenlijke schrijvers van de ANS zouden vier ‘redacteuren’ zijn, wetenschappelijke medewerkers die voor dit werk gedurende vier jaar zouden moeten worden vrijgesteld. De redacteuren zouden worden bijgestaan door drie ‘hoofdredacteuren’: prof. dr. G. Geerts (KUL, Leuven), prof. dr. M.C. van den Toorn (Nijmegen) - die samen met prof. dr. D.M. Bakker (VU, Amsterdam) en prof. dr. S. de Vriendt (Brussel) ook al de begeleidingscommissie van de informateur hadden gevormd - en schrijver dezes. De nog niet definitieve versies van klaargekomen gedeelten van de ANS zouden worden beoordeeld door een ‘leescommissie’, samen te stellen uit leden van het Centrum, een paar specialisten voor Engels en Duits (onder de Zuidnederlandse leden van het Centrum zijn er genoeg die goed op de hoogte zijn met de grammaticale problemen van Franstaligen) en enkele niet-linguisten, die ‘het grote publiek’ zouden moeten vertegenwoordigen. Deze leescommissie is bedoeld als een waarborg voor het ‘algemene’ karakter van de ANS, die immers niet een boek met het persoonlijk stempel van enkele willekeurige auteurs wil zijn, maar een grammaticale inventarisatie waarin de Nederlandse taalgemeenschap zich zo goed mogelijk moet kunnen herkennen. Het materiaal voor de ANS tenslotte zou niet alleen door de redactie wor- | |
| |
den verzameld, maar ook worden betrokken van de universitaire instituten in België en Nederland die tot samenwerking bereid zijn. Hierbij wordt gedacht aan ongepubliceerde scripties, werkgroepverslagen enz., maar ook aan resultaten van alsnog te entameren, speciaal op de ANS gericht onderzoek.
Toen dit werkplan was goedgekeurd, was de volgende stap het aanvragen van subsidie voor de salarissen van de redacteuren en bijkomende kosten. Omdat het de bedoeling was twee Belgische en twee Nederlandse medewerkers aan te trekken, werden aanvragen gericht tot het Fonds voor Kollektief Fundamenteel Onderzoek (FKFO) in Brussel en de Nederlandse organisatie voor zuiver-wetenschappelijk onderzoek (ZWO) in Den Haag. Het opstellen van de aanvragen en het geven van schriftelijke en mondelinge toelichtingen was nog een heel werk, vooral wat ZWO betreft, maar het werd met succes bekroond. Werkruimte werd ter beschikking gesteld door de Katholieke Universiteit in Nijmegen, zodat prof. Van den Toorn als werkleider van het project kon gaan fungeren.
Tenslotte kon er dan naar redacteuren worden gezocht. De twee Belgen waren er eerder dan de twee Nederlanders en de eerstgenoemden zijn dan ook al sinds 1 november 1976 bezig met materiaalverzamelen en ander voorbereidend werk. Maar per 1 februari van dit jaar is de volledige redactie dus aan het werk gegaan. Die bestaat nu uit: mw. lic. M. Peeters en de heren lic. W. Haeseryn, drs. C.L. Haket en drs. G.A.J. Hoppenbrouwers, resp. afgestudeerd aan de universiteiten van Leuven, Gent, Utrecht en Nijmegen, en afkomstig uit Belgisch Limburg, Oost-Vlaanderen, Zuid-Holland en Noord-Brabant. Sinds de Statenvertaling zal er wel niet meer een zó mooi regionaal gespreide ploeg aan een taal-project gewerkt hebben! (Laat het Noordoosten niet vergeten dat er nog ‘reviseurs’ aan te pas zullen komen, nl. in de leescommissie.)
Er zijn afspraken gemaakt met de medewerkende instituten. Op de volgende vergadering van het Centrum zal de leescommissie samengesteld worden. Ook is besloten geregeld voortgangsrapporten te maken over het ANS-project, die toegezonden zullen worden aan de subsidiërende instanties, de medewerkende instituten en in de mate van het mogelijke ook aan andere belangstellenden. Wie graag voor toezending in aanmerking wil komen, kan zich richten tot prof. dr. M.C. van den Toorn, Instituut Nederlands, Erasmuslaan 40, Nijmegen.
En wie niet alleen iets wil lezen over de ANS, maar er ook iets van wil zien en horen, maken we attent op twee uitzendingen van de Stichting Teleac in de serie ‘Wetenschap in beweging’, in de hoop dat dit nummer van NEM voor die tijd verschenen zal zijn. Op zondag 24 april vindt op de Nederlandse televisie (Ned. I) om 14.00 uur een uitzen- | |
| |
ding plaats waarin het project gepresenteerd wordt. Prof. Van den Toorn wordt geïnterviewd en waarschijnlijk komen ook enkele anderen aan het woord. Als vervolg hierop zendt de radio op woensdag 27 april van 17.35 tot 17.55 uur een programma uit, waarin vragen van luisteraars beantwoord worden door ondergetekende. Hopelijk maken de vragenstellers het niet te moeilijk.
J. de Rooij
Enkele opmerkingen over de audio-visuele methode Levend Nederlands. In zijn verslag van het Zesde Colloquium Neerlandicum in nr. 27 van NEM maakt Prof. dr. W. Thys melding van enkele opmerkingen van Dr. J.J.M. Bakker over de audio-visuele cursus Nederlands voor Buitenlanders. Daarbij is de wens geuit dat men uitgebreider geinformeerd zou worden over de kritische kanttekeningen. In overleg met Dr. Bakker wil ik gevolg geven aan dat verzoek en met de notities vanuit de praktijk voor de dag komen. Door de vaak drukke onderwijstaak schiet er doorgaans nauwelijks of geen tijd over voor contacten tussen de docenten die met een nieuwe methode werken. We hopen oprecht dat het onderstaande mag dienen als aanzet tot uitwisseling van ervaringen, want zo is deze publicatie bedoeld.
I. | De cursus Levend Nederlands als audio-visuele methode voor groepsonderricht
De beeldprojectie in het kader van een audio-visuele methode is zeer geschikt in een eerste confrontatie met gesproken taal. Naarmate het idiomatisch taalgebruik wordt ingebracht, wordt het ontwerpen van geglobaliseerde beelden van gesprekssituaties al gauw te gecompliceerd, en in ieder geval buitensporig duur.
Het tekstboek van de cursus Levend Nederlands geeft in dit opzicht de indruk van een impulsieve opzet, vooral wanneer men die vergelijkt met een cursus van CREDIF, bijvoorbeeld het eerste deel van de audio-visuele methode Vida y Diálogos de España van Rojo Sastre: de situationele dialogen zijn qua tekst en uitspraak noch qua situatie duidelijk gefundeerd, waarschijnlijk ook omdat die niet berusten op een minstens even degelijk frequentie-onderzoek naar zinspatronen uit geregistreerde dialogen uit de dagelijkse spreektaal. (Teveel van het type: A is op bezoek bij B.) Er is derhalve geen selectieve lijn in de situatie van les tot les, en er is onvoldoende variatie in aangebracht.
De grammatica is te impliciet en ontoereikend verwerkt (de onvoltooid verleden tijd komt slechts in de lessen 20 en 21 voor op een totaal van 24 lessen). Als er bezwaren zijn tegen hot expliciteren van grammaticale aspecten in een globale, directe methode,
|
| |
| |
| zijn er altijd nog mogelijkheden in de vorm van een aparte begeleiding: zie Enspråkiga Övningar i Svenska bij de audio-linguale cursus Svenska på Svenska, delen 1 en 2, een leidraad die op zich ook audio-linguaal kan zijn, en waarin de leerling voldoende gelegenheid krijgt ook schriftelijk te oefenen.
De toegepaste types structuuroefeningen zijn beperkt tot hoofdzakelijk de substantie. Het reeds in 1968 door Lagerwey opengetrokken register van drill-methodes is blijkens hierover beschikbaar gekomen literatuur inmiddels belangrijk uitgebreid.
Hoewel ook hier de wijsheid best wel in de beperking kan liggen, zou een grotere variëteit in de soorten drills meer stimuleren. Daarbij zou het accent niet uitsluitend moeten vallen op het inslijten van structuren. Men zou bijv. een systematisch gebruik kunnen maken van de extension drill volgens een syntactisch schema. Het leerproces zou bovendien gericht moeten zijn op attitudevorming voor individuele exploitatie in de ‘environnement éducatif’.
Dosering en presentatie moeten in overeenstemming zijn met de instructie aan de leerling: oriëntatie, gewenning, inslijting en memorisering, naargelang de leerfase.
Bij het samenstellen van de cursusteksten is men evenmin uitgegaan van het verschil tussen het spraakgebruik van informatiegever en informatieontvanger, bijv. het toevoegsel... hè?, dat ook in de drills als response is opgenomen.
Responses die moeten beginnen met Dan..., Maar..., Dus..., Toch..., Anders... zouden een goed uitgangspunt kunnen vormen naar de samengestelde zin. De (complete) samengestelde zin komt als response niet aan de orde (les 14 oef. 4, les 16 oef. 9, les 17 oef. 4). Uit groepslessen blijkt al in een vrij vroeg stadium, dat het vormen van dergelijke zinnen een graag aanvaarde uitdaging inhoudt.
De auteur-tekstschrijver(s) zou(den) ook tegemoet kunnen komen aan de vaak gehoorde behoefte om verklaring van waargenomen taalgebruik, zoals ‘trekken’, ‘duwen’ (op deuren), ‘geen ingang’. Per slot van rekening kan de buitenlander die totaal onbekend is met het Nederlands als gehandicapt worden beschouwd.
Vanuit een kritische beschouwing is de aanvullende woordenlijst eveneens moeilijk te plaatsen: het kost de docent veel tijd interpretatie hiervan te verstrekken in de verschillende voorkomende talen, de grote meerderheid van deze woorden komt niet voor in de oefeningen, en de cursist blijkt niet bij machte ze ook maar gedeeltelijk te onthouden. Bovendien is men voor de uitspraak ervan afhankelijk van de docent. |
| |
| |
II. | De cursus Levend Nederlands als audio-linguale methode voor zelfstudie
(a) | als ‘huiswerk’ bij klassikaal onderwijs: hiervoor zijn de drills bij uitstek geschikt; |
(b) | bij uitsluitend zelfstudie: in les 1 heeft de leerling weinig houvast, doordat de schetsjes soms eerder verwarrend dan verklarend werken en de kadertjes met teksten als ‘wij leven/ik leef’ niet voor iedereen even duidelijk zijn. Dan blijkt de introduktie van de SBBS-Kursus Nederlands doeltreffender, ook al zijn de woorden daar evenmin vertaald. |
De geschetste situaties bij de dialogen blijken, ook al door hun geringe afmetingen (25 × 35 mm), niet steeds toereikend voor een globaal tekstbegrip. Voorts wordt geconstateerd dat de individuele cursist zich beperkt tot datgene wat er op de band staat. De aanwijzingen in de inleiding van het leerboek worden evenmin opgevolgd.
Zelfstudie als uitsluitend individuele activiteit is zeer vaak de toevlucht van vooral het buitenlandse staflid (en echtgenote). De volgende bezwaren tegen de groepslessen spelen hierbij een rol:
(a) | het moment van aanmelding; |
(b) | het regelmatig volgen van de lessen; |
(c) | de (doorgaans heterogene) samenstelling van de groep. |
|
III. | Het aanbrengen van spreekpauzes voor de cursist op de geluidscopieën werd bemoeilijkt wanneer de (zeer bekwame) insprekers elkaar ‘op de voet’ volgden. |
IV. | In Eindhoven wordt 3x per week een uur begeleiding gegeven aan diegenen die de cursus Levend Nederlands in het Talenpracticum voor Zelfstudie volgen. Aan Levend Nederlands is de voorkeur gegeven omdat de teksten de omgangstaal het dichtst benaderen. |
Het inmiddels verschenen supplement op de audio-visuele cursus Nederlands voor Buitenlanders, ISBN 90 625 60210, verkrijgbaar bij de VU Boekhandel in Amsterdam, biedt een gedetailleerde begeleiding voor Engels-sprekenden. Blijkens de inleiding is dit supplement in de eerste plaats bedoeld voor degenen die zonder leraar moeten werken.
15 februari 1977
W.H.J. Kuipers
Beheerder Talenpracticum
Technische Hogeschool Eindhoven
| |
| |
Een eerste reactie op de opmerkingen van de heer Kuipers. Professor King heeft mij gevraagd op bovenstaand artikeltje te reageren. Zijn verzoek bereikte mij echter zeer laat, waardoor het mij niet meer mogelijk was om met de heer Kuipers kontakt op te nemen over vele onduidelijke punten. Ik zal me daarom tot enkele opmerkingen beperken.
In het stukje staan voor mij veel onduidelijkheden. Waarop heeft bijv. ‘dit opzicht’ in de tweede alinea betrekking: het eerder genoemde ‘beelden’ of het na de dubbele punt vermelde ‘dialogen’? Wat voor fundering ontbreekt aan de dialogen? Hoe gedetailleerd moet en kan een handleiding zijn die in zeer veel verschillende situaties en door zeer veel verschillende mensen gebruikt moet worden? Dergelijke vragen blijven rijzen; ik kan daarom slechts op enkele konkrete opmerkingen van de heer Kuipers ingaan.
Dat de o.v.t. slechts in twee lessen voorkomt, is onjuist. In les 20 en 21 wordt deze vorm uitvoerig geïntroduceerd, in de volgende lessen wordt hij uiteraard herhaald. De reden dat hij niet eerder aan de orde komt: in de spreektaal komt de o.v.t. veel minder voor dan de v.t.t.; één van de meest voorkomende fouten van (gevorderde) buitenlanders is het gebruik van de o.v.t. waar het Nederlands een v.t.t. vereist.
Wat betreft het expliciteren van de grammatika verwijs ik naar Kuipers' slotalinea.
Het enige doel van structuuroefeningen is m.i. het inslijpen van structuren. Voor natuurlijker taalgebruik is de exploitatiestof beschikbaar. Het is mij niet duidelijk wat de heer Kuipers voor bezwaar heeft tegen een respons met ‘hè’. Een taalsituatie bestaat toch niet uitsluitend uit informatie geven en ontvangen; er is veel meer sprake van aktie en reaktie. Iemand zegt of vraagt iets, een ander reageert daarop: soms door het verstrekken van informatie, maar de reaktie kan evengoed bestaan uit het geven van een mening, overgaan op een ander onderwerp, vloeken, weglopen, etc. Daarom klinkt een conversatie als: A: ‘Kees studeert Engels’ - B: ‘jij studeert ook Engels, hè’ (bijv. tussen oud-klasgenoten) voor mij volstrekt niet onnatuurlijk.
De aanvullende woordenlijst is precies de plaats waar men termen als ‘zegels’ kan vinden. Juist omdat het onmogelijk is al dit soort woorden in een kursus van niet te grote omvang uitvoerig te behandelen, hebben we onze toevlucht gezocht in de aanvullende woordenlijst waar iedereen uit kan halen wat voor hem of haar nuttig is. Indien bijv. het buitenlandse staflid en zijn echtgenote volgens het meest gangbare rolpatroon leven (zoals het woord echtgenote suggereert!), zal de woordenschat van het staflid grotendeels anders moeten zijn dan die van zijn vrouw (resp.: hogeschool, praktikum, kollege, etc., en: wasmachine, breinaalden, slager, etc.), terwijl hun gezamenlijke
| |
| |
behoefte aan kennis van Nederlandse woorden door vele omstandigheden bepaald wordt, en dus voor elk echtpaar anders is. Wie geen schoolgaande kinderen heeft, hoeft woorden als ‘overgaan’ en ‘rapport’ in eerste instantie helemaal niet te kennen, voor mensen met schoolgaande kinderen behoren deze termen tot het basisvocabulaire; verstokte automobilisten kunnen alle woorden die op reizen per trein betrekking hebben, overslaan, terwijl mensen zonder rijbewijs meestal geen behoefte hebben aan de termen ‘accu’, ‘bougie’ en ‘ruitenwissers’. Deze voorbeelden zijn uiteraard met zeer vele uit te breiden. Ik wil er slechts mee aangeven dat er niet één basisvocabulaire bestaat, ook al suggereren frequentielijsten dat soms.
Waar taal een communicatieve bezigheid is, lijkt zelfstudie op dit terrein mij in alle gevallen een noodoplossing, ongeacht de gebruikte methode. Daar deze noodoplossing niet altijd te vermijden is, hebben wij gepoogd de kursus hiervoor zoveel mogelijk geschikt te maken.
Dat kursisten de gegeven aanwijzingen niet opvolgen, kan moeilijk de kursusschrijvers verweten worden.
Over het technisch aspekt van de zaak, de spreekpauzes, kan ik geen zinnig woord zeggen.
Tenslotte, het verheugt me dat onze opzet bij het schrijven van de kursus in zoverre geslaagd is, dat de heer Kuipers van mening is dat de teksten de omgangstaal het dichtst benaderen.
Trix Willemse-Zuidema
Nimrod 2, 6581 BB Malden
(Ned.)
Het oude Nederlandse werk in het buitenland. In NEM-2A (1975), 44-45 werd verwezen naar de oproep, waarin ik had gevraagd te speuren naar handschriften en zeldzame drukken van Nederlands werk in het buitenland. Hierop heb ik reacties gekregen van mevr. B. Muskens, South-East Asia Librarian, verbonden aan de universiteitsbibliotheek van Monash University te Clayton (Victoria) in Australië en van de heer Ph. Webber die Nederlands doceert aan Widener College te Chester (Pennsylvania) in de Verenigde Staten.
Mevr. Muskens had diverse bibliotheken in Australië aangeschreven en de heer Webber stuurde mij een overdrukje van zijn artikel.
A. | Van de volgende Australische bibliotheken kreeg ik een overzicht van hun oude Nederlandse drukken: National Library of Australia te Canberra; Fisher Library (University of Sydney) te Sydney; Mitchell Library (State Library of New South Wales) eveneens te Sydney.
‘Canberra’ stuurde een lijstje met bibliografieën i.v.m. de contacten tussen Nederland en Australië, een lijst met 29 titels van pam- |
| |
| |
| fletten ‘on Dutch history’ uit de periode 1567-1852 die niet in ‘Knuttels pamflettencatalogus’ te vinden zijn en een lijst ‘of Dutch pamphlets arranged after the catalogue of the Royal Library at The Hague by Knuttel’.
Van de Fisher Library te Sydney kreeg ik een lijst met Nederlandse drukken uit de zestiende eeuw (23 nummers: de taal van de meeste werken is Latijn); de enige pre-zestiendeëeuwse druk was: ‘Jacobus de Voragine: Passionael. Winter stuck, Somer stuck. Christian Suellaert, Delf 1489 (Hain Copinger 6518)’. Er waren echter nog veel meer Nederlandse drukken uit de periode 1600-1800 in de bibliotheek aanwezig, schreef mij Ms. P. Green, de ‘Rare book and Special Collections Librarian’ (‘we have Dutch imprints arranged in chronological order with quite a number of early imprints’). Onder de term ‘Dutch imprints’ moeten we hier verstaan ‘boeken gedrukt in de Nederlanden’ en niet boeken in het Nederlands.
Van de Mitchell Library te Sydney kreeg ik lijsten met:
a. | Dutch Manuscripts in the Mitchell Library (ze lijken mij hoofdzakelijk van belang voor de Nederlandse koloniale geschiedenis). |
b. | Dutch Manuscripts in the Dixson Library (eveneens vooral van belang voor de Nederlandse koloniale geschiedenis). |
c. | Selected Dutch imprints in the Mitchell Library's Collection of Printed Books. Hierin bevinden zich veel reisbeschrijvingen en scheepsjournalen veelal in het Nederlands gesteld, maar ook vertalingen zoals een Maleise (Amsterdam 1682) en Portugese vertaling (Amsterdam 1688) van Filips van Marnix ‘Cort Begryp der voornaemste punten der Christelycke Religie...’. |
d. | Dutch imprints to 1800 held by the Dixson Library (Maps not included). Een lijst van 22 nummers: vooral reisbeschrijvingen en scheepsjournalen. |
Van al dit materiaal werden fotokopieën gemaakt die werden opgestuurd naar de Koninklijke Bibliotheek in Den Haag (t.a.v. Drs. C. de Wolf) en naar het Instituut voor Nederlandse taal- en letterkunde in Leiden (t.a.v. Drs. B. van Selm); het materiaal zelf bevindt zich in Bedford College (Dutch Library) te Londen. |
B. | Van de heer Webber uit Chester (V.S.A.) kreeg ik een overdruk van zijn artikel dat was verschenen in ‘Archief- en Bibliotheekwezen in België’ 46 (1975), 283-287 onder de titel: ‘The need for a closer description of the medieval Netherlandic manuscripts in American libraries: specific cases in point’. Hierin meldt hij dat er een projekt op lange termijn op touw staat om Nederlandse handschriften in Amerikaanse bibliotheken systematisch te beschrijven en te catalogiseren. Collega Webber liet mij ook weten
|
| |
| |
| dat een eerste bericht over veertien Middelnederlandse handschriften in Philadelphia in ‘Archief- en Bibliotheekwezen’ binnenkort (juni 1976) zou verschijnen. |
Tot zover mijn weergave van wat een korte oproep in NEM toch allemaal in beweging heeft gebracht. De reacties hebben mij evenwel het volgende geleerd:
1. | dat de doelstellingen van het onderzoek preciezer moeten worden geformuleerd; |
2. | dat er docenten in het buitenland zijn die voor dit werk belangstelling hebben; |
3. | dat nog eens moet worden uiteengezet wat het nut van het onderzoek is en op welke manier de docenten Nederlands in het buitenland aan dit onderzoek kunnen bijdragen; |
4. | dat hun moet worden duidelijk gemaakt dat er van hen geen tijdrovende of ingewikkelde bezigheden worden verwacht. |
| |
Doelstellingen
Werken die vóór 1800 gedrukt zijn, kunnen varianten vertonen in de exemplaren die tot dezelfde druk behoren. Hoewel deze stelling in haar algemeenheid onjuist is, doet men er toch goed aan haar als uitgangsprincipe te hanteren. Deze stelling berust n.l. op de ‘ambachtelijke’ werkwijze in oude drukkerijen. Proefdrukken en definitieve drukken werden meestal niet streng gescheiden zoals nu het geval is. Wanneer de inkt droog was, werden ongecorrigeerde en gecorrigeerde vellen (soms waren hele stukken opnieuw gezet) tot exemplaren ingebonden. Een moderne tekstuitgever die een werk uit de periode vóór 1800 wil editeren, kan zich niet baseren op een willekeurig exemplaar van een bepaalde druk, maar zal een aantal exemplaren onderling moeten vergelijken om zeker te zijn dat hij de door de auteur gewilde versie van een tekst brengt. Voor zo iemand is het van uitzonderlijk belang te weten waar die exemplaren zich bevinden. Daarom verschijnen sinds de jaren twintig ‘Short Title Catalogues’ (STC) van oude werken. Ook een STC N(ederland) is nu in voorbereiding. Het deel met het bezit van de Haagse Koninklijke Bibliotheek zou tegen 1985 moeten verschijnen. Er bestaat overigens sinds 1968 een soort STC van drukken uit de periode 1540-1600 die berusten op de Brusselse Koninklijke Bibliotheek. De oudste STC van Nederlands werk is bij mijn weten die van Nederlandse boeken en van boeken gedrukt in de Nederlanden die berusten in de British Library (voorheen British Museum).
| |
Hulp nodig
Beschrijvingen van het Nederlandse bezit van Koninklijke-, Nationale- | |
| |
en universiteitsbibliotheken is wegens het grote aantal titels (soms duizend en meer) onbegonnen werk voor docenten Nederlands in het buitenland, tenzij de docent in kwestie voor dat werk een tijd wordt vrijgesteld. Maar ook een bibliotheek zoals die van de Aartsbisschop van Canterbury - de Lambeth Palace Library - beschikt over vele honderden Nederlandse oude drukken. Het ziet er dan ook niet naar uit dat die werken ooit zullen worden beschreven. Wat natuurlijk wel mogelijk is, is het beschrijven van het Nederlandse bezit van kleine bibliotheken zoals instituutsbibliotheken (‘college libraries’), bibliotheken van privé-instellingen als de Nederlands Hervormde Kerk en persoonlijke bibliotheken.
Een beschrijving van het bezit van deze bibliotheken volgens eenvoudige voorschriften is een taak waaraan de Nederlandse docenten in het buitenland zonder al te grote moeite een belangrijke bijdrage kunnen leveren. Zo zal binnenkort het bezit van de bibliotheek van Bedford College met een kleine honderd oude Nederlandse exemplaren worden beschreven. Het plan bestaat om het bezit van andere, kleine Londense bibliotheken, zoals die van de Nederlands Hervormde Kerk (ca. 200 exemplaren en ook nog handschriften), van het Wartburg Institute (ca. 50 ex.), van het Institute for Historical Research (ca. 100), Guildhall (ca. 5), Victoria and Albert Museum Library en van ‘Colleges’ van de Londense universiteit te beschrijven.
Men kan ook nog denken aan de beschrijving van het handschriftenbezit en van de oude vertalingen (vóór 1800) van Nederlands werk, maar dit hangt af van de tijd waarover de docent in kwestie beschikt.
| |
Beschrijving
De beschrijving moet zo eenvoudig mogelijk zijn, daarom kan men volstaan met een minimaal aantal gegevens:
1. | Bibliotheeksignatuur (= nummer), indien bekend |
2. | Auteursnaam |
3. | Titel |
4. | Plaats en jaar van uitgave (soms zijn die gegevens achter of midden in het werk te vinden) |
5. | Volledige naam van de drukker/uitgever en het drukkersadres |
6. | Verder kunnen de volgende gegevens aan de beschrijving worden toegevoegd:
a. | bevat koper-/houtgravures, al dan niet ingekleurd |
b. | bevat aantekeningen in een handschrift dat dateert uit de periode vóór 1800 |
c. | bevat notenschrift (bij liedboeken) |
d. | bevat gedichten van anderen dan de auteur |
|
7. | Het is van belang te vermelden of het desbetreffende werk deel uit- |
| |
| |
| maakt van een convoluut (bundel van meerdere exemplaren) tezamen met de titel van het convoluut. |
| |
Besluit
Wanneer het volgend colloquium plaatsvindt, hoop ik te kunnen wijzen op een aantal STC's of ‘Finding lists’ van oud, Nederlands werk in buitenlandse, minder bekende bibliotheken.
Wij van het Engelse taalgebied zullen dan de collega's in de anderstalige landen niet alleen kunnen laten zien dat dit werk uitvoerbaar was en hun allerlei raadgevingen kunnen geven hoe ze dit onderzoek kunnen aanpakken, maar op deze manier zullen ook nauwe en vruchtbare contacten tot stand komen tussen de buitenlandse docenten wier hart naar het oude Nederlandse werk uitgaat enerzijds en de historisch-letterkundigen en historisch-taalkundigen in Nederland en België anderzijds.
K. Bostoen
Over de beschrijving van Nederlandse manuscripten in Amerikaanse bibliotheken. In aansluiting bij het bovenstaande stuk van Bostoen zou ik graag de aandacht vestigen op een tweede artikel van Philip E. Webber, thans docent aan Central College, Pella, Iowa, U.S.A. Het is verschenen in Archief- en Bibliotheekwezen in België, XLVII nr. 3-4 (1976) 459-513.
In dit tweede artikel noemt en beschrijft hij o.a. een middelnederlandse vertaling van Thomas à Kempis' De imitatione Christi uit New York, een geannoteerd Psalter dat bewaard wordt in de Universiteit van Pennsylvania en een Getijdenboek vertaald door Geert Groote, te vinden in de Free Library, Philadelphia, Pennsylvania.
(rpm)
naventura Psalterium bevat. In het tweede artikel noemt en beschrijft hij o.a. een middelnederlandse vertaling van Thomas à Kempis' De imitatione Christi uit New York, een geannoteerd Psalter dat bewaard wordt in de Universiteit van Pennsylvania en een Getijdenboek vertaald door Geert Groote, te vinden in de Free Library, Philadelphia, Pennsylvania.
(rpm)
Werkgroep 19e eeuw. Op 27 november 1976 werd in Den Haag de Werkgroep 19e eeuw opgericht, die is voortgekomen uit een initiatief van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde te Leiden. Doelstelling van de Werkgroep is de studie van de negentiende eeuw in de ruimste zin te bevorderen. Daarbij wordt gedacht aan ontsluiting van materiaal in bibliotheken en archieven, d.m.v. bibliografieën en registers, en het signaleren van nieuwe publicaties op verschillende vakge- | |
| |
bieden. Tevens wil de Werkgroep stimulerend en coördinerend optreden bij de organisatie van tentoonstellingen, het opzetten van projectgroepen e.d. Het werkterrein wordt globaal begrensd door de jaren 1800 en 1900. Het lidmaatschap staat open voor iedereen.
Voorlopig zullen de aktiviteiten beperkt blijven tot de uitgave van het dokumentatieblad ‘De Negentiende Eeuw’, en de organisatie van een jaarlijks symposium. Het dokumentatieblad zal de aandacht vestigen op nieuwe vakliteratuur (interdisciplinair), op tentoonstellingen en musea, en op de aktiviteiten van allerlei genootschappen. Tevens zullen negentiende-eeuwse tijdschriften en almanakken worden geïnventariseerd, en wordt er verslag uitgebracht van lopend onderzoek. Daarnaast komt er een rubriek, geïnspireerd op het tijdschrift De Navorscher, waarin men de hulp van lezers kan inroepen bij het oplossen van problemen op het terrein van de Werkgroep. Ook de lezingen van het symposium zullen in het blad geplaatst worden. Het blad zal bij voorkeur echter geen bijdragen bevatten, die ook in andere bladen gepubliceerd kunnen worden. Om al deze taken te kunnen vervullen, zal, naast de redactie, een groot aantal corresponderende leden uit verschillende vakgebieden noodzakelijk zijn. Het blad zal vier maal per jaar verschijnen.
De organisatie berust bij een bestuur van vier personen:
Dr. H. van Dijk |
Prof. Dr. M.H. Schenkeveld |
Prof. Dr. A.L. Sötemann (voorzitter) |
Drs. P.A.W. van Zonneveld |
De redactie van het dokumentatieblad bestaat uit zes personen:
M. Keyzer |
Drs. N. Maas |
Drs. M. Mathijsen |
Drs. J. Siesling |
Drs. A.J.P. Raat |
Drs. P.A.W. van Zonneveld (red.-secr.) |
Men kan zich opgeven als lid door bericht te zenden aan: Werkgroep 19e eeuw, p/a Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, Universiteitsbibliotheek, Rapenburg 70-74, Leiden, onder vermelding van: naam, adres, woonplaats, telefoon, vakgebied en eventuele interesse voor correspondentschap.
Contributie kan worden overgemaakt op: Giro Amro-Bank, Rapenburg, Leiden, 9200 bank nr. 45.10.61.306, onder vermelding: Letterkunde/Werkgroep. Deze contributie bedraagt normaal f 25, -; voor leden van de Maatschappij f 20, -; student-leden f 20, -; instellingen f 30, -; donateurs f 50, -.
Het redactie-secretariaat is gevestigd: Willem de Zwijgerlaan 375 III, Amsterdam.
| |
| |
Materiaal van Wereldomroep en BRT. Op 8 februari vond er ten huize van de secretaris-administrateur van de IVN een bespreking plaats tussen de heren Van Eyndhoven en Middelhoff van de Wereldomroep Nederland, de heer Sanders van de BRT en ondergetekende. De drie heren hadden de reis naar Den Haag ondernomen om eens te praten over de tweede resolutie van de 26e Algemene Conferentie der Nederlandse Letteren. (Zie NEM-21, blz. 90 en 91.)
Er is afgesproken dat binnenkort aan alle instituten Nederlands in het buitenland een mededeling over het werk van BRT en Wereldomroep zal worden gestuurd. Aan de docenten zal worden gevraagd aan welk materiaal zij de voorkeur geven. Een bericht dat in dit nummer van NEM zou worden opgenomen, heeft ons tot op vandaag - 28 februari - niet bereikt.
(hm)
|
|