littérature comparée devrait donc se consacrer à nous en former d'excellents. Les spécialistes de l'Ecole française qui nous écrivent cent belles pages sur le rôle du traducteur comme “intermédiaire”, qu'attendent-ils pour seconder les vues de l'Unesco, et former à la Sorbonne, outre des archivistes consciencieux, des fouilleurs minutieux de minutes notariées, une équipe d'hommes qui, écrivant bien leur langue, et rompus aux règles universitaires de l'explication de textes, nous traduiraient les oeuvres les plus riches, les plus belles, des littératures les moins connues?’ Ofschoon Etiamble hier in de eerste plaats denkt aan Afrikaanse en Aziatische literaturen, kunnen wij gerust de Nederlandse letteren aan zijn lijst van ‘littératures les moins connues’ toevoegen. Wij hebben trouwens een sterk vermoeden dat de auteur zelf geen drie werken zou kunnen opnoemen, geschreven in de taal van de aan Frankrijk grenzende Lage Landen. Het uitspreken van dit vermoeden is geenszins bedoeld als kritiek op hem, zijn beschouwingen over de wetenschappelijke vorming van de vertaler zijn ons trouwens uit het hart gegrepen. Een van de weinige activiteiten waarmee de buitenlandse nederlandist in een land waar het Nederlands niet op het niveau van het middelbaar onderwijs wordt gedoceerd, zijn verworven kennis rendabel (ook commercieel rendabel) kan maken, ligt op het terrein van de vertaling uit onze literatuur. De buitenlandse nederlandist kan een zeer waardevol en secuur vertaler worden omdat zijn kennis van het Nederlands èn zijn beheersing van de eigen taal allebei op een universitair niveau liggen (...‘une équipe d'hommes qui écrivant bien leur langue, et rompus aux règies universitaires de l'explication de textes’....). Precies daarom kan aan hem gedacht worden, niet alleen voor de
vertaling van proza, toneel en poëzie maar ook van literairhistorisch, literairkritisch, literairtheoretisch en ook cultuurhistorisch werk in ons taalgebied ontstaan. Waarom Vestdijk en Walschap vertalen en niet evenzeer Van Trichts ‘P.C. Hooft’ of Donkersloots ‘Wij noemen het Literatuur?’ Wij zouden zelfs nadruk willen leggen op Etiembles term ‘équipe’ en onze collega's vertaling in groepsverband durven aanraden. Deze techniek biedt enige nadelen maar veel meer voordelen. Nu is er voor de buitenlandse docenten in de nederlandistiek die voor hun studenten of oud-studenten geschikt werk ter vertaling uitzoeken, geen groter onzekerheid dan niet te weten of niet reeds elders een van hun collega's een vertaling van precies dezelfde tekst in dezelfde vreemde taal op stapel heeft gezet. De commerciële factor speelt hier een veel grotere rol dan bij het ontstaan van bv. dissertaties over hetzelfde onderwerp. Contacten met auteur en uitgever van het oorspronkelijke werk kunnen hier natuurlijk wel uitkomst bieden maar het lijkt ons om allerlei redenen toch wel nuttig dat hot werk dat op stapel staat, bekend wordt gemaakt. ‘Neerlandica extra Muros’ lijkt ons daarvoor een uitstekende plaats. Wij geven hieronder één voorbeeld, in de hoop dat andere collega's zullen volgen en wij in de toekomst een geregelde rubriek kunnen voorbehouden aan de vertalingen die uit onze literatuur worden gemaakt in buitenlandse centra voor nederlandistiek.
Franse vertalingen door studenten en oud-studenten in de nederlandistiek aan de universiteit te Rijsel:
I | Vertalingen die klaar zijn en waarvan de uitgave (liefst in tweetalige editie) wordt voorbereid?
Piet van Aken: ‘Klinkaart’
Marnix Gijsen: ‘Van een wolf die vreemde talen sprak’
Karel van de Woestijne: ‘De boer die sterft’ |
II | Vertalingen in bewerking:
Stijn Streuvels: ‘Het leven en de dood in den ast’
Maurice Gilliams: ‘Elias of het gevecht met de nachtegalen’ |
III | Vertalingen in voorbereiding:
Dr. Victor E. van Vriesland: ‘Het werkelijkheidsgehalte in de letterkunde’
Marius Bauer: ‘Brieven en Schetsen van zijn reizen naar Moskou en Constantinopel’ |