Wetenschappelijk reizen en trekken. Om nog een ogenblik in deze sfeer te verwijlen, zij hier de reis van een maand vermeld die Mej. Dr. Jo Daan in het voorjaar door de Verenigde Staten heeft gemaakt. Naar zij ons meedeelde heeft zij daar op 4 en 6 mei twee lezingen over Sociodialectologie gehouden en wel in de seminaria van Prof. Weinreich van de Columbia University en van Prof. Flaxman in de University of New York at Stony Brook, waarop belangwekkende discussies zijn gevolgd. In Philadelphia bewonderde zij Prof. Krispijns bibliotheek van Nederlandse en Friese boeken en besprak met hem en Prof. Shetter van de Indiana University te Bloomington samen de mogelijkheden de resten van de Nederlandse dialecten die nog in de V.S. worden gesproken, op te nemen. De voorbereiding van dit plan dat nogal kostbaar zal zijn, moet echter eerst grondig worden bekeken. Voor de Nederlandse Culturele Kring te Washington hield Mej. Daan een voordracht met lichtbeelden over de ontwikkeling van het album amicorum tot het tegenwoordige poëziealbum.
Wat reizen betreft, van half augustus tot half oktober heeft Prof. Dr. A.J.B.N. Reichling, hoogleraar in de Algemene Taalwetenschap aan de Universiteit van Amsterdam, een reis door Zuid-Afrika gemaakt, waar hij voordrachten gehouden heeft aan de universiteiten te Stellenbosch en Potchefstroom en aan die van Zuid-Afrika en van Pretoria te Pretoria. Prof. Reichling heeft met zijn lezingen veel bijval gevonden, zodat hij tot nog verschillende andere spreekbeurten, radio-praatjes enz. uitgenodigd werd.
Met een groep van een dertigtal Amerikaanse Fulbright grantees arriveerde eind september 1965 in België de Heer E.M. Beekman van de Harvard Universiteit, een jonge in Nederland geboren Amerikaan, die gedurende het academisch jaar 1965/66 aan de Rijksuniversiteit te Gent de Vlaamse literatuur zal bestuderen. Hij bereidt een dissertatie voor over Paul van Ostaijen. Naast Herbert Kleist, bibliothecaris van de Harvard Universiteitsbibliotheek, die de Nederlandse collectie beheert - de grootste van de gehele Verenigde Staten - is de Heer Beekman het eerste levende voorbeeld van bijzondere belangstelling vanuit Cambridge, Massachusetts, voor onze literatuur. Zijn werk kan misschien mede ertoe bijdragen de belangstelling van de Harvardse professoren in de germanistiek voor de Nederlandse taal en letteren te doen toenemen.
Belangrijk artikel van Karel Jonckheere. In Elsevier 25.9.1965 schreef Karel Jonckheere, die een deel van ons Tweede Colloquium meemaakte, een artikel onder de titel ‘Geef mij een moedertaal om te beminnen’, waarin hij op de hem wel toevertrouwde puntige manier uitpakt tegen 1o ‘de lummelachtige onmacht waarmee de massa zich poogt te wreken op haar gebrek aan kennis van de Nederlandse spraakkunst, die bij een rijp volk de sterke verschansing is van beschaving en cultuur’ - en de schrijver betreurt het in dit verband, ‘dat Noord en Zuid nog steeds niet over een gemeenschappelijke taalakademie beschikken, noch over een normenuitzaaiende schouwburg of radio die onze uitspraken in rechte voren zou kunnen leiden’ - 2o tegen de manie on ‘vreemde luizen in onze taalbaard te stoppen’, waarvan hij een groot aantal sprekende, ja schreeuwende voorbeelden geeft. Tenslotte waarschuwt de schrijver zijn landgenoten tegen een te slaafse navolging van het abstracter Noordnederlands en geeft dit aardige voorbeeld: ‘Als ik een sirene wil laten horen in mijn bladzijden en ik gebruik hiervoor een Nederlands klinkend, maar in het noorden onbekend geworden woord als “tuiter”, dan wens ik niet als particularist te worden beschouwd. Omdat ik 1o mijn moedertaal niet verraad, 2o een welsprekend woord aanwend, 3o mijzelf blijf zonder mij van de anderen te verwijderen, 4o alle Nederlands-sprekenden een lichte schok van herkenning bezorg en hun onbewuste taalschat verrijk’.
Behoefte aan Nederlands-Vlaamse Instituten te Brussel en in de Bondsrepubliek. Een redactioneel artikel in Neerlandia 7/8, 1965 richt nogmaals de aandacht op de noodzaak van een Nederlands Instituut te Brussel, waarop Mr. H.J. Reinink op het 35e Nederlands Congres te Vlaardingen in 1961 reeds gewezen heeft en zij