| |
| |
| |
Boeken - tijdschriften
Limburgse eenheid?
In 1989 was het precies 150 jaar geleden dat de vroegere provincie Limburg in tweeën werd gesplitst: het huidige Belgisch Limburg en het huidige Nederlands Limburg. N.a.v. dit feit werden diverse herdenkingsmanifestaties georganiseerd. Dit zowel door officiële instanties, o.m. de beide provinciale besturen, als door particuliere organisaties, zoals het ANV.
Deze manifestaties hebben van stonde af aan een nogal dubbelzinnig karakter vertoond, doch hierop wordt verder niet ingegaan. Wel besteed ik in de navolgende recensie aandacht - althans in enige mate - aan de historische mystificatie die aan de basis van de herdenkingsactiviteiten lag, meer bepaald: de ‘Groot-Limburgse’ idee.
Bedoelde mystificatie gaat er van uit dat beide Limburgen - hoewel zij slechts in de periode van 1792/1795 tot 1839 politiek verenigd waren - steeds een eenheid in objectieve zin (gemeenschappelijke taal, zelfde cultuur, één volkskarakter enz.) en in subjectieve zin (ontwikkeld gemeenschapsgevoelen) hebben gevormd.
Niet iedereen aanvaardt het bestaan van deze eenheid. Zo heeft het Algemeen-Nederlands Verbond, (ANV), reeds vóór de ‘commemoratie’ van de scheiding, gepleit voor een meer objectieve benadering van de historische werkelijkheid. Getuigen hiervan: 1. het artikel van ondergetekende in Neerlandia van april 1988, 2. de academische zitting die door de Limburgse afdeling van het ANV op 24 september 1988 in het kasteel van Alden Biesen te Bilzen (Rijkhoven) werd georganiseerd.
Ten einde ieder misverstand te voorkomen, wens ik te onderlijnen dat het ANV geenszins gekant is tegen inter-Limburgse samenwerking en integratie.
Het feit dat zijn Limburgse afdeling de beide provincieën omvat, vormt hiervan het duidelijkste bewijs. Wel keert het ANV zich tegen een mythe die er in eerste instantie op is gericht een gemeenschapsgevoelen te doen ontstaan dat zich duidelijk afzet tegen Vlaanderen en Nederland en, nog meer, tegen iedere algemeen-Nederlandse eenheid.
Waarom gebruik ik de termen ‘mystificatie’ en ‘mythe’? Het antwoord is duidelijk: Limburg was en is géén eenheid, zoals de ‘feestvierders’ van 1989 deze opvatten. Natuurlijk hebben de Limburgers een aantal zaken gemeen en staan zij helemaal niet vreemd t.o.v. elkaar - Dit geldt in eerste instantie voor de Nederlands Limburgers en de Vlaamse Maaslanders! Natuurlijk is het Vlaams-Nederlands ‘menselijk’ contact het sterkst in de beide Limburgen. Doch deze gegevens staan niet toe de geschiedenis geweld aan te doen.
Ik ben er van overtuigd dat veruit het merendeel van de ‘Groot-Limburgers’ te goeder trouw zijn. Doch tevens dien ik te zeggen dat zij weinig of niets van de geschiedenis afweten, minstens dat zij zich onvoldoende moeite getroosten om de (ware) historie van hun provincie(s) te kennen. Hopelijk komt hieraan spoedig een einde. Een eerste - zeer belangrijk - hulpmiddel staat immers thans ter beschikking.
Inderdaad. Op 26 mei 1989 had in het voormelde kasteel van Alden Biesen een historisch congres plaats waarop door specialisten uit Vlaanderen en Nederland het woord werd gevoerd. In een achttal referaten besteedden zij aandacht aan de economische, sociale, politieke en culturele relaties tussen de beide Limburgen van 1839 tot 1989. Hun eenparige conclusie was: de zogenaamde Limburgse eenheid na 1839 is - om het zachtjes te zeggen - zeker niet geweest wat sommigen zich hiervan voorstellen.
Het strekt de Stichting Maaslandse Monografieën (Boschstraat 73 te 6211 AV Maastricht) tot eer dat zij einde 1989 de letterlijke tekst van voormelde referaten in boekvorm heeft gepubliceerd. Dit onder de titel: Eenheid en Scheiding van de beide Limburgen. Het betreft hier een publicatie, die niet alleen een wetenschappelijk hoog niveau bereikt, doch ook qua materiële presentatie in alle opzichten voldoet.
Tot slot vestig ik de aandacht op een aantal gegevens die door sommige referenten (auteurs) speciaal werden onderlijnd:
1. | Het regionalisme in Belgisch Limburg heeft zich van stonde af aan ingeschakeld in de Vlaamse Beweging (Prof. Dr. E. Lamberts). Soms was het zelfs tegen samenwerking met Nederlands Limburg gekant (Dr. P.J.A. Nissen). |
2. | Op de rechteroever van de Maas bestond er weinig of, beter gezegd, géén belangstelling voor de Vlaamse Beweging. Voorzover Nederlanders op een of andere wijze aan deze beweging participeerden, ging het haast altijd om Brabanders en om... mensen van boven de Moerdijk (Dr. P.J.A. Nissen). |
3. | Het streekgevoelen in Nederlands Limburg had weliswaar een ‘anti-Hollands’ karakter, doch anderzijds was het niet pro-Belgisch georiënteerd. De regionalisten aldaar hebben er steeds van gedroomd dat hun provincie - zonder Belgisch Limburg! - een politiek statuut zou krijgen, gelijk aan dit van het groothertogdom Luxemburg (Prof. A.F. Manning). |
Ik benadruk deze gegevens speciaal ter attentie van degenen die (verkeerdelijk) menen dat de ‘Groot-Limburgse’ beweging steeds als een uiting van algemeen-Nederlands streven mag worden beschouwd.
E.J. RASKIN
| |
| |
| |
Herdenkingsbundel over Coornhert
Ter gelegenheid van de vierhonderdste sterfdag van de grote Nederlandse humanist, schrijver en graficus Coornhert (1522-1590) verscheen bij de Walburgpers (Zutphen) een fraai uitgevoerd boek ‘Dirck Volckertszoon Coornhert - dwars maar recht’ (prijs f 39,50). Tien auteurs wijden in deze bundel aandacht aan het leven en de betekenis van Coornhert. Na een inleidende beschouwing van de historicus I. Schöffer over het leven van Coornhert volgen bijdragen van Christiane Berkvens-Stevelinck over Coornherts theologie, W. Bergsma over Coornhert en de godsdienstpolitiek, M.F. Fresco over Coornhert en de Oudheid, Anneke Fleurkens over Coornherts toneelspelen, A.-J. Gelderblom over het proza, I.M. Veldman over zijn prentkunst, A.H. Huussen jr. over Coornherts ideeën over hervorming van het strafrecht, E.O.G. Haitsma Mulier over Coornhert en de geschiedschrijving. H. Bonger van wienst hand reeds eerder het standaardwerk ‘Leven en werk van D.V. Coornhert’ (Amsterdam, 1978) verscheen, schreef voor deze herdenkingsuitgave een bijdrage over ‘Willem van Oranje en Coornhert’. Opmerkelijk is dat Bonger hierin het vermoeden uitspreekt, dat niet Marnix van St. Aldegonde de dichter van het Wilhelmus is, maar Coornhert.
De verschillende bijdragen in deze bundel belichten op heldere wijze het veelzijdige oeuvre van Coornhert, die in de Nederlandse cultuur een unieke plaats inneemt als denker, dichter vertaler, graficus en filosoof in de geest van Erasmus, wars van onverdraagzaamheid en ketterjagerij: ‘dwars maar recht’.
Coornhert wilde met zijn boodschap van tolerantie een zo groot mogelijk publiek bereiken en schreef daarom in het Nederlands, voordien voor wetenschappers zeer ongebruikelijk. Bovendien streefde hij er naar - zoals Gelderblom uiteenzet - te schrijven in een zuiver Nederlands en zijn ‘moeders taal weder in haar oude ere te brenghen ende haar kleed, dat van zelfs ryckelyck was ende cierlyck, vande onnutte lappen ende vuyle brodderyen te zuyveren...’ (pag. 104). Ook voor onze tijd, waarin allerlei anglicismen in het Nederlands doordringen een behartenswaardig advies!
Bonger wijst op de overeenkomst in de ideeën van Willem van Oranje en Coornhert over godsdienstvrijheid: ‘De prins en Coornhert zijn en blijven het er over eens, dat de Nederlanders God moeten kunnen dienen op de wijze zoals zij dat willen... De prins en Coornhert vonden elkaar in hun afkeer van fanatisme’ (pag. 57). Coornherts ideeën over strafrechthervorming, uiteengezet in zijn ‘Boeventucht’ en berustend op zijn eigen ervaringen als gevangene onder Filips II in de Haagse Gevangenpoort krijgen de nodige aandacht. Als graficus heeft Coornhert zich gebaseerd op het werk van in zijn dagen bekende schilders als Maarten van Heemskerck en Frans Floris. Een aantal van zijn prenten zijn in het boek opgenomen. Coornhert vertaalde voorts klassieke auteurs als Homerus, Seneca, Cicero en Boëthius. Voor de filosoof en theoloog Coornhert is de Oudheid een bron van inspiratie geweest zoals Fresco uiteenzet. Maar het christendom stelde hij boven de stoïsche wijsbegeerte. De liefde is de centrale idee in zijn ‘Zedekunst’.
Zoals uit het artikel van Haitsma-Mulier blijkt is de wetenschappelijke belangstelling voor Coornhert van betrekkelijk recente datum, nl. van het begin van deze eeuw. Baanbrekend werk is merkwaardig genoeg gedaan door de Russische emigrant Bruno Becker, die in 1926 en 1928 twee studies publiceerde over Coornhert.
Coornherts hoofdwerk ‘Zedekunst dat is wellevenskunst’ werd in 1942 opnieuw uitgegeven door Becker en in 1982 herdrukt. Voorts verscheen in 1985 een herdruk van ‘Boeventucht’.
Dit herdenkingsboek over Coornhert is een waardige hulde aan één van onze ‘erflaters der beschaving’.
Peter KRUG
| |
Vlaamse literatuur van de negentiende eeuw
Ongeveer een dozijn zuidelijke literatuursvorsers heeft gewerkt aan een bundel artikelen over de Vlaamse literatuur in de negentiende eeuw. Het is een objectieve benadering van wat wel een stief- en zorgenkind van de Nederlandse literatuurgeschiedenis is genoemd. Deze witte vlek is nu ingevuld door de samenstellers.
Het boek begint met een onderzoek naar de indruk die is gemaakt door de Brusselse advocaat J.B.C. Verlooy toen in 1788 diens Verhandeling over d'Onacht van de moederlijke Tael in de Nederlanden was verschenen. Een volgend artikel gaat over de taal en Letterkundige Genootschappen, die vanaf 1815 niet zonder stimulering van de zijde van Noordnederlanders van de grond kwam. Ofschoon godsdienst en politiek hier niet werden besproken liep het tegen 1825 met sommige gezelschappen al minder goed, ook als het ledenbestand overwegend uit Zuiderlingen bestond.
De positie van Conscience's ‘De Leeuw van Vlaenderen’ in het perspectief van de Europese literatuur wordt vergeleken met werken van Walter Scott en anderen. In een andere studie wordt de Vlaamse literatuurgeschiedschrijving geperiodiseerd Ik begreep hieruit dat onder het Oostenrijkse bewind de Nederlandse literatuur het moeilijker had dan onder het latere franse bewind.
| |
| |
Leidinggevende Nederlanders hebben vóór 1830 in Brussel de oprichting bevorderd van Nederlandstalige letterkundige tijdschriften, die verschenen onder de titels Concordia en De Argus. In dit kader werd gemeend dat het beter was geen prijzen meer te geven voor Vlaamse poëzie, maar aan leraren die het taalonderwijs verbeterden, en aan auteurs waarvan de boeken echt werden gelezen.
Nieuw voor mij was dat, deels zelfs met steun van koning Willem I, in het Zuiden vanaf 1816 heel veel nadrukken van Franse en andere schrijvers zijn verschenen, vooral ook voor export naar Frankrijk. Er bestonden toen nog geen verdragen over kopierecht. België produceerde simpeler en goedkoper dan Parijs, waar de officiële eerste edities soms pas op de markt kwamen als de Belgische drukken al in de winkels lagen. Ook werken van Noordnederlandse auteurs werden nagedrukt, tot verdriet en ongenoegen van de boekhandelaren in het Noorden. De overvoering van de binnenlandse markt door een overvloedige keuze aan titels gaf de Belgische auteurs, in beide landstalen, weinig kans om hun eigen werk gedrukt te krijgen. In later jaren leverden Franstalige auteurs met een Vlaamse achtergrond beter werk dan de andere Belgische schrijvers en zij brachten duidelijk de Vlaamse identiteit in de algemene belangstelling.
Onder de titel Typologie van de Vlaamse auteur omstreeks 1860 wordt geanalyseerd hoe de socialistische journalist Pol de Witte als eenvoudige arbeidersjongen tot ontwikkeling kon komen. Toevallige omstandigheden gaven hem toegang tot literatuur en tot het beleven ervan, tot het opvoeren van deels geïmproviseerde toneelstukken en tot schrijven. Hierbij sluit aan een onderzoek naar de sociale achtergrond van tweehonderd Vlaamse auteurs uit die tijd. Zij kwamen doorgaans uit de meer eenvoudige milieus, konden niet van hun pen leven en werkten in dienstverband, zij moeten Frans gekend hebben en wellicht bevonden hebben dat zij meer kans maakten om met werk in het Nederlands te worden aanvaard dan in het Frans; de laatste markt was immers door veel nadrukken ruim voorzien. Wellicht hebben de hier bedoelde Vlaamse auteurs voor het beperkte beschikbare lezerspubliek werk van lagere kwaliteit afgeleverd dan van hun capaciteiten kon worden verwacht. Zij behaalden wel eens een literaire prijs. Op hun werk werd toegezien door de geestelijkheid.
Ten slotte wijs ik op een verhandeling over de talrijke gelegenheidsgedichten van Guido Gezelle. Menig literair criticus had weinig waardering voor dit soort werk, dat eigenlijk niet in de bundels verzameld werk thuishoorde. Toch vervulde dit werk van Gezelle opdrachtgevers en aanvragers met grote dankbaarheid en Gezelle zelf besteedde er veel aandacht aan. Hij vroeg telkens en uitdrukkelijk een proefdruk, wilde niet dat er gewijzigd werd en wilde nazien ‘of 't wel op z'n pooten staat’. Bij een andere gelegenheid verzocht hij ‘in allen gevalle kladde te zenden en geen Hoog Hollandsch erin (te) foefelen’.
Het boek geeft een positieve indruk over een moeilijke periode in de literatuur in de zuidelijke Nederlanden.
Vincent KRAMERS
Vlaamse literatuur van de negentiende eeuw: dertien verkenningen / Ada Deprez, Walter Gobbers (red.). - Utrecht: HES
Met lit. opg., reg. ISBN 90-6194-307-8
| |
Positie en perspectief van Nederland op de grens van twee eeuwen
In een publicatie van Civis Mundi geeft Prof. dr. S.W. Couwenberg met 16 andere deskundigen aan wat er in ons land in het zicht van het jaar 2000 gaande is op de belangrijkste terreinen van onze samenleving: geloof, levensbeschouwing, politiek, recht, economie, milieu, maatschappelijke verhoudingen, cultuur en internationale betrekkingen.
Couwenberg, die tevens de redactionele eindverantwoordelijkheid van de bundel heeft, geeft daarin zelf een interessante bespiegeling over de culturele identiteit van de lage landen.
De Nederlandse culturele identiteit wordt door hem gepresenteerd als een variant van de Europese, of ruimer de Westerse cultuur. De burgerlijke levensstijl die ons land vanouds kenmerkt, onderscheidt zich door een viertal diepgewortelde tradities:
- | een inmiddels geseculariseerde calvinistische dominees- en een pragmatische koopmanstraditie; |
- | een opvallend feminiene, verzorgende instelling en, in samenhang met een eeuwenoude maritieme traditie |
- | een sterk internationale oriëntatie en een zwak nationaal-cultureel besef. |
Wanneer men de Hollandse en Vlaamse identiteit en mentaliteit vergelijkt vallen duidelijke verschillen op. De verschillende godsdienstige achtergrond heeft grote invloed gehad op het uit elkaar groeien van Noord en Zuid. Bovendien is de Noord-Nederlandse gemeenschap al vroegtijdig als zelfstandige natie ontstaan uit verzet tegen vreemde monarchale machtsaspiraties. De zuidelijke Nederlanden zijn nog lange tijd door vreemde machten geregeerd en gekoloniseerd gebleven. Door de loop der historie is Vlaanderen meer onder invloed geraakt van de Romaanse cultuurwereld, terwijl Nederland zich juist meer verbonden voelt met de Angelsaksische culturen. De veel langere doorwerking van feodaal-monarchale invloeden in Vlaanderen en de autoritair-hiërarchische oriëntatie en invloed van het Katholicisme aldaar hebben ertoe geleid dat autoriteit en hiërarchie daar een grotere rol spelen. Het Zuiden is vanouds geregeerd door een kleine
| |
| |
bovenlaag, die stamt uit de Habsburgse heerschappij (1477-1795). Die heerschappij werd tot 1713 vanuit Madrid en daarna vanuit Wenen door een Gouverneur met een bestuurlijke elite van geïmporteerde en plaatselijke adel en exponenten van het grootburgerdom uitgeoefend. De elite is in de 19e eeuw aangevuld met een Waals-Brusselse financiële elite. Daardoor zijn er in Zuid groter verschillen in macht en levensstijl gegroeid dan in Noord en imponeert macht hier meer, ook al raken degenen die haar uitoefenen ermee besmet en besmeurd. De mentaliteit is in Vlaanderen ook minder individualistisch en liberaal, meer groepsgebonden en verzuild. Ook leeft er minder dan in het Noorden de behoefte de wereld te beleren en te vermanen en weet men meer raad met de paradoxen waar het leven nu eenmaal rijk aan is. In Vlaanderen heerst meer een sfeer van leven en laten leven en een sterke neiging tot relativeren en pragmatisch manoeuvreren.
Nederlands nationale besef heeft eeuwenlang meer een staatkundige dan een culturele signatuur gehad. De Europese integratie noopt echter tot een herwaardering van de culturele component en tevens tot verbreding van de basis van Nederland als cultuurnatie door een nauwere culturele samenwerking met de zuidelijke Nederlanden, die dank zij de Belgische staatshervorming de eigen cultuur nu in eigen (deel-)staatsverband kunnen ontplooien. Door het snel oprukkende culturele internationalisme zal onze cultuur de komende jaren onder toenemende druk komen te staan. Dit kan ertoe leiden dat de noordelijke en zuidelijke Nederlanden, die door de loop van de geschiedenis eeuwenlang uit elkaar gegroeid zijn, door dezelfde loop der historie naar elkaar toe gedreven worden op grond van zakelijke overwegingen, in het bijzonder van cultureel zelfbehoud.
Couwenberg wijst daarbij op onze burgerlijke oriëntatie, vooral onze koopmanstraditie, die in het economisch-geïntegreerde Europa een nieuwe en bredere ontplooiingsruimte zal vinden. De verdere Europese integratie kan ons bevrijden van ons klein-Nederlands provincialisme. Hij juicht dat toe, mits onze nationale variant van de Europese cultuur zich als zodanig kan handhaven. Zijns inziens is er terecht van verschillende kanten gepleit voor een Europees cultureel Handvest met voldoende waarborgen voor het behoud van de culturele pluriformiteit in Europa. Overigens ziet hij bij verdere Europese eenwording in federale richting meer in het oprichten binnen de Europese volksvertegenwoordiging van een ‘Senaat’, waarin de lidstaten op voet van gelijkheid vertegenwoordigd zijn naast de directe numerieke vertegenwoordiging in een ‘Tweede Kamer’.
De verdere ontwikkeling van onze cultuur in een zich verenigend Europa wordt in belangrijke mate mede bepaald door de kwaliteit van ons onderwijs. Dienaangaande is J.M.G. Leune (blijkens een van de andere hoofdstukken van deze bundel) optimistisch gestemd. Hij verwacht in de jaren negentig een revitalisering van ons onderwijs, die niet alleen in het financiële vlak tot uiting zal komen, maar ook in een toeneming van het relatieve aanzien van deze sector in samenleving en politiek. Onderwijs zal niet alleen gezien worden in relatie tot zijn economische functie, met name zijn bijdrage aan het (beter) functioneren van de arbeidsmarkt, maar ook als essentiële bijdrage tot maatschappelijke ontplooiing en persoonlijke groei.
Het laatste hoofdstuk van de bundel gaat over de internationale positie van Nederland. S. Rozemond zet uiteen dat deze wordt gekenmerkt door grote kwetsbaarheid. In bijzondere mate geldt dit in cultureel opzicht. Hij stelt dat een actief buitenlands cultuurbeleid in Den Haag sinds lang als ‘low politics’ bij uitstek wordt gezien, hetzij omdat men bevordering van welvaart en veiligheid in internationale betrekkingen allesoverheersend acht, hetzij omdat Nederland zich van oudsher meer onderscheidt door haar middelaarsrol, dan door een specifieke eigen inbreng. Nu onze nationale identiteit steeds meer zal gaan afhangen van onze culturele herkenbaarheid, zal het sterke beperkingen in acht moeten nemen, vooral bij de keuze van de concentratielanden. Versnippering van krachten moet worden tegengegaan.
Mr. L.I.H.M. HOOGEWEEGEN
S.W. Couwenberg (redactie): Op de grens van twee eeuwen. Positie en perspectief van Nederland in het zicht van het jaar 2000. Jaarboek 1989 van Civis Mundi. Uitgave: Kok Agora, Kampen; 310 blz., F 42, 50.
| |
Prisma van de taal
Verschenen is bij Uitgeverij Het Spectrum Prisma van de taal, een nieuw opzoekboek waarin 2000 taalkundige begrippen van A tot Z worden verklaard. Omvang 248 blz. met de prijs van fl. 14,90.
Bij het benoemen van de woordsoorten en het ontleden van zinnen leert men een aantal termen die men onder andere tijdens de studie van een vreemde taal hard nodig heeft: in dit woordenboek kan men de juiste betekenis en het gebruik ervan nagaan. Tevens zijn de voornaamste begrippen uit de taalwetenschap opgenomen.
Het is bedoeld als beknopt naslagwerk voor de geïnteresseerde leek die snel wil kunnen opzoeken wat termen of theorieën inhouden waarmee hij via algemeen toegankelijke literatuur in aanraking komt.
| |
| |
| |
De reformatie in de stad Wezel
De stad Wezel, dicht bij Nederland aan de Duitse Nederrijn, speelde in de geschiedenis van de godsdienstige hervormingen in de 16e eeuw een belangrijke rol. Op Paasdag 1540 werd er voor het eerst het Avondmaal volgens de nieuwe leer onder twee gedaanten gevierd. De ‘Grote Schoel tot Wesel’ speelde daarbij een belangrijke rol. Deze school was voortgekomen uit een Latijnse school en vormde een centrum van humanisme aan de Nederrijn. Men hield o.a. contacten met de Nederlandse humanisten en kwam al spoedig onder invloed van het calvinisme. In de Wezelse St. Willibrorduskerk namen op die eerste Paasdag van 1540 naast het voltallige stadsbestuur ruim 1500 gelovigen aan de viering deel. Het toenmalige stadsbestuur onder aanvoering van burgemeester Wessel van Bert had zich geruime tijd ingespannen ten gunste van de hervormingsbeweging en was daarbij konflikten met de hertog van Kleef en de kerkelijke overheden niet uit de weg gegaan.
In de decennia ná 1540 maakte de godsdienstige hervorming in Wezel een snelle ontwikkeling door en na veel zoeken en onderlinge konflikten ontstond een eigen stadskerk volgens de inzichten van de nieuwe leer. Bekende hervormers w.o. Philip Melanchton en Koenraad Heresbach bezochten Wezel of stonden in correspondentie met de stadskerk. De hertogelijke en kerkelijke overheid kwam tegen deze ontwikkelingen op en zelfs Karel V trachtte via een mandaat van 30 mei 1548 in te grijpen. Al deze pogingen faalden echter en Wezel werd al spoedig een gastvrij toevluchtsoord voor allen die de nieuwe leer aanhingen en voor iedereen die bij een openlijk beleiden in de eigen landstreken gehinderd of zelfs vervolgd werden. De stad kreeg de ere-titel Vesalia hospitalis, het gastvrije Wezel en met name vanuit de Zuidelijke Nederlanden vluchtte men hierheen om aan de vervolging van de regering te Brussel te ontkomen. Er ontstonden zowel een Vlaamse als een Waalse vluchtelingengemeente en in 1568 vond in de stad de eerste Nederlandse synode plaats.
Voor de Evangelische Kerkgemeenschap en het stadsbestuur van Wezel vormden de gebeurtenissen van 450 jaar geleden een aanleiding om een tentoonstelling in te richten met archivalia en andere voorwerpen die aan Wezel als Vesalia Hospitalis herinneren. Tussen 11 maart en 29 april jl. was de tentoonstelling te zien in het stedelijke culturele centrum.
De tentoonstellingscatalogus bevat een uitgebreid en bijzonder interessant artikel van Walter Stempel over de godsdienstige hervorminggeschiedenis te Wezel en de lokale achtergronden. De auteur grijpt daarbij op veel veel origineel bronnenmateriaal terug. Daarnaast zijn er uitgebreide beschrijvingen van de tentoongestelde voorwerpen (w.o. de bekende Geuzenbekers en een groot aantal archiefstukken m.b.t. de Vlaamse en Waalse gemeenten).
Zonder de catalogus van de Wezelse tentoonstelling in het bijzonder te willen bekritiseren, valt ook nu weer op wat men helaas bij veel (kunst)historische studies in het Duits-Nederlands grensgebied moet constateren, nl. dat de Duitstalige auteurs erg slecht of zelfs niet op de hoogte zijn van de Nederlandse en/of Nederlandstalige publikaties over streken die cultuur-historisch tot de Nederlanden behoren.
Eén (!) Nederlandstalige publikatie in een lijst van ruim 120 publikaties (Verzeichnis der abgekürzt zitierten Literatur) over een onderwerp, waarin mensen uit de Nederlanden een niet onaanzienlijke rol hebben gespeeld, in een plaats die al meer dan vijf eeuwen op zo'n 20 km van de Nederlandse grens ligt, is op zijn zachtst gezegd erg weinig. Betrekt men daarbij ook nog het feit dat de recensent, als niet-specialist, een tiental publikaties uit de laatste tien jaar kent, die direct of indirect met het onderwerp te maken hebben, en niet vermeld zijn, dan roept dat de nodige vragen op, niet alleen over de vakbekwaamheid van de medewerkers aan een dergelijke tentoonstelling, maar ook over degenen die het idee geconcipieerd hebben. Denkt men er eenvoudig niet aan om in een vroegtijdig stadium ook deskundigen uit Nederland of Vlaanderen bij een dergelijke tentoonstelling te betrekken, of ligt de zaak politiek gevoelig?
Dr. W. VAN HEUGTEN
Under beider gestalt, Die Reformation in der Stadt Wesel. De catalogus met dezelfde titel (180 blz.) werd als deel 26 uitgegeven in de reeks Weseler Museumschriften. Prijs: DM 30,- Verkrijgbaar in het Museum te Wezel of via Rheinland Verlag GmbH, Keulen/Bonn ISBN 3-7929-1120-6.
| |
Burgerhuizen tussen IJssel en Eems
De namen Jan en Everhard Jans zijn nauw verbonden met de studie van de landelijke en burgerlijke bouwkunst in het Duits-Nederlands grensgebied ten noorden van de Rijn. Reeds in de periode vóór, tijdens en direct na de Tweede Wereldoorlog deed vader Jan Jans uitgebreide onderzoekingen, die o.a. leidden tot publikaties over de landelijke bouwkunst en de daarin aanwezige volkskundige uitingen als gevel- en stiepeltekens. Deze studies
| |
| |
hebben vooral in het Twentse land (omgeving Ootmarsum) geleid tot een ‘renaissance’ van de streekeigen landelijke bouwkunst.
In de voetsporen van vader Jan is zoon Everhard getreden. Zijn naam treffen we nu al weer enkele decennia aan bij een groot aantal publikaties die zowel de landelijke, als burgerlijke bouwkunst tot onderwerp hebben. In 1984 promoveerde Everhard Jans aan de Universiteit te Munster/Westfalen bij prof. dr. Georg Kauffmann op een proefschrift getiteld: Die Bürgerhausformen zwischen IJssel und Eems, 1400 bis 1850. In februari jl. verscheen de Nederlandse vertaling van dit proefschrift bij de Walburg Pers te Zutphen.
In het gebied tussen de IJssel in Nederland en de Eems (Ems) in Duitsland vindt men verschillende architectuurstijlen terug uit de periode 1400 tot 1850, waarin duidelijk streekeigen elementen te onderscheiden zijn. Naast het driebeukige hallehuis en eenbeukige deelhuistype ontstond voor de rijke burgerij en de patriciërs zaalhuistypes met meerdere verdiepingen en die diep naar achteren werden uitgebouwd. Een monumentale gang en de rijke gevelarchitectuur kwamen na 1530 op en waren zowel kenmerkend als tekenend voor de sociale status van de bewoners. Deze ontwikkelingsgeschiedenis, mede in het licht bezien van de regionale politieke gebeurtenissen, vormt de hoofdmoot van de studie. Het boek bevat daarnaast een groot aantal gedetailleerde beschrijvingen van burgerhuizen in Twente, de Gelderse Achterhoek, het Sallandse IJsselgebied, het Graafschap Bentheim en West-Munsterland. Vooral voor de wetenschappelijk geïnteresseerde leek biedt deze studie een uitgebreid inzicht in een niet onbelangrijk aspect van de cultuurgeschiedenis: de burgerlijke bouwkunst.
Dr. W. VAN HEUGTEN
Everhard Jans: Burgerhuizen tussen IJssel en Eems, 1400-1850, Uitg. De Walburg Pers, Zutphen, 1989. ISBN: 90-6011-650-X. 210 blz. Prijs fl 39,-
Rechts: de straatgevel van het middenganghuis Wierdensestraat 7 in Rijssen. De geveltop stamt uit 1664 (jaarankers). Daarboven de plattegrond van het pand. De begane grond werd tussen 1770 en 1840 gerenoveerd. Opmeting E. Jans, 1972, uitgewerkt in 1979.
| |
| |
| |
Windmolens aan de Duitse Nederrijn
Het Land aan de Duitse Nederrijn, ruwweg de streek tussen Maas en Rijn ten noorden van Keulen, is evenals Nederland en Vlaanderen een typisch windmolenland. Het kent een molengeschiedenis die over het algemeen ouder is dan de West-Nederlandse (de Hollandse) en die qua molentypes, gebruik en volkenkunde nauw aansluit bij Gelderland, de beide Limburgen en Noord-Brabant.
Nadat de molens in de jaren twintig en dertig van deze eeuw er massaal werden stilgezet en de molenaars overstapten op electrische of motoraandrijving, raakte in de jaren '40 en '50 het overgrote deel van de molens in verval. Recent is er in navolging van Nederland en Vlaanderen de belangstelling voor molens sterk toegenomen. Thans zijn er weer een paar molens maalvaardig (o.a. Donsbruggen bij Kleef) en voor een groot aantal molens bestaan restauratieplannen (o.a. voor de stellingmolen op de stadsmuur van Xanten).
In deze hausse past ook een langzaam groeiende reeks molenhoeken. Voor de belangstellenden in Nederland en Vlaanderen is speciaal de molengids Niederrheinischer Windmühlenführer van Hans Vogt van belang. In deze gids worden na een summiere (en helaas achterhaalde) ontstaansgeschiedenis van de windmolens, 170 molens beschreven in de streek tussen Maas en Rijn. Van iedere molen wordt in grote lijnen de geschiedenis verhaalt. Technische gegevens ontbreken.
Dr. W. VAN HEUGTEN
Hans Vogt: Niederrheinischer Windmühlenführer. Uitgave van de Verein Linker Niederrhein e.V., Karlsplatz 14, D-4150 Krefeld, 1989. Prijs DM 16,80.
| |
Prisma van de letterkunde
‘Samen met Prisma weet je alles’ is de reclameleus van de uitgever.
Of je alles aan de weet komt in de ‘Prisma van de letterkunde’ is moeilijk na te gaan, maar tussen Aa en Zw worden ruim 2500 literaire begrippen verklaard op ruim 300 bladzijden; een omvangrijke hoeveelheid, overzichtelijk opgenomen in deze encyclopedie in zakformaat. Genres, kunstvormen, stijlfiguren, thema's, motieven, rijmschema's, vaktermen enz. staan vermeld en beschreven. Zelfs informatie over de streekroman, het misdaad- en het science fictionverhaal ontbreekt niet, genres die in vele literatuuroverzichten worden verzwegen.
De encyclopedie, zo laat de uitgever weten, is bestemd voor het voortgezet onderwijs, de lerarenopleidingen en voor de literatuurwetenschappers in spé. Hieraan kan worden toegevoegd... en voor eenieder die belang stelt in de letterkunde.
Uitvoering: Prisma-pocket
Samenstelling: Cees van der Zalm
Omvang: 306 blz. - Prijs: f 14,90
ISBN: 90 274 1956 6
Uitgeverij: Het Spectrum bv. Utrecht
| |
Dutch Heights
Het in kringen van voorstanders van Nederlands-Vlaamse samenwerking nogal omstreden engelstalige culturele tijdschrift Dutch Heights wordt opgeheven. Het ministerie van WVC, dat driekwart, zijnde 400.000 gulden, van de kosten draagt, trekt deze subsidie met ingang van 1 januari 1991 in. Volgens WVC wordt het blad, dat de hoogtepunten uit de Noord-Nederlandse cultuur onder het Engelstalig publiek in de wereld moet verspreiden, te weinig gelezen. Van de oplage van 5000 exemplaren zouden er slechts 1500 à 2000 aan de man gebracht worden.
Zoals bekend bood de stichting Ons Erfdeel uit Rekkem/Raamsdonksveer indertijd aan een gezamenlijk Nederlands-Vlaams engelstalig tijdschrift over de Nederlandse cultuur uit te geven. Dit voorstel is door WVC steeds afgewezen, omdat er geen gemeenschappelijke cultuur zou bestaan...
Dutch Heights zorgde meteen al met het eerste nummer in 1986 voor diplomatieke opschudding en misnoegen in algemeen-Nederlandse kring toen het blad onderscheid maakte tussen Nederlands en Vlaams. Een artikel van de algemeen secretaris van de Nederlandse Taalunie, protest van het ANV, Kamervragen en een protest van de Belgische ambassadeur moesten alles in het reine brengen. Niettemin beging het blad in het jongste nummer andermaal dezelfde fout. In een boekbespreking wordt uitgelegd dat het ‘sappige Vlaams’ toch zo afwijkt van het Nederlands.
Het lid van de Eerste Kamer der Staten-Generaal, prof. mr. A. Postma, die bij herhaling opkomt voor de Nederlandse taal (zie Neerlandia 1990/2), heeft inmiddels aan de ministers van WVC en Buitenlandse Zaken indringende parlementaire vragen gesteld. Hij vraagt o.a. welke maatregelen de ministers zullen nemen teneinde te bewerkstelligen dat niet voor de derde maal in Dutch Heights het onderscheid tussen Dutch en Flemish wordt gemaakt. Het ziet er naar uit dat de ministers deze vraag met de opheffing van het blad zeer grondig hebben beantwoord.
| |
| |
| |
De Antillen natuurlijk
Toen in 1863 ook op de eilanden van de Nederlandse Antillen de slavernij werd afgeschaft, was een begeleidende maatregel van de Nederlandse overheid de gezondheidszorg van de vrijgelatenen onder controle te houden. Op de drie Benedenwindse eilanden was de gezondheidszorg goed georganiseerd; de Bovenwindse eilanden vergden een aangepaste voorziening. Voor St. Maarten werd dit de arts Hendrik Elingsz. van Rijgersma. Aan zijn aanwezigheid op het eiland danken wij twee fraai uitgevoerde boeken.
De auteur is malacoloog, een deskundige op het terrein van schelpen, lang verbonden aan het Taxonomisch Zoölogisch Instituut te Amsterdam. Voordien echter leidde hij de Wetenschappelijke Bibliotheek op Curaçao. Deze bibliotheek, later omgezet in universiteitsbibliotheek, werd na hem geleid door Maritza Eustatia, nu mevrouw Coomans. De stimulans het wetenschappelijk onderzoek en de registratie daarvan een bredere bekendheid te geven, moet van haar zijn uitgegaan, want zij staat vermeld als tweede auteur van het plantenboek.
Hoe dr. Coomans op het spoor van deze materie is gezet, blijkt uit een introductie in het schelpenboek van prof. dr. L.B. Holthuis. Deze beschrijft daarin hoe hij in 1956 stuitte op een klein geschrift uit 1872 van een zekere T.H. Street, waarin gewag wordt gemaakt van een verzameling Crustaca van St. Maarten van dr. H.E. van Rijgersma. Deze collectie bleek nog te bestaan bij de Academy of Natural Sciences of Philadelphia. De ene ontdekking volgde nadien op de andere. Het was dr. Coomans die het spoor terug volgde en er in slaagde persoon en werk van de arts-bioloog Van Rijgersma weer tot leven te brengen en daarbij ook diens prachtige verzameling aquarels van bloemen en planten naar voren te halen.
Coomans promoveerde in 1974 op een proefschrift waarvan de titel luidt: ‘Life and malacological work of Hendrik Elingsz. van Rijgersma (1835-1877), a Dutch physisian and scientist on St. Martin, Netherlands Antilles.’
Een proefschrift is bij uitstek een werkstuk dat wordt geschreven voor wetenschappers. De kosten voor het drukken zijn hoog. De promovendus moet heel veel schipperen om ook het uiterlijk van zijn werkstuk acceptabel te doen zijn. Dit geldt in sterke mate voor het hier genoemde proefschrift, dat de niet-ingewijde stellig niet tot lezen noodt. Daarenboven omvatte de verslaglegging uitsluitend het malacologische werk van Van Rijgersma. De planten kwamen er niet aan te pas. Het initiatief van de echtgenote kort na hun huwelijk was te begrijpen. Ook dat nu allereerst de planten van St. Maarten aan bod zouden komen. En succes had zij. Het plantenboek stond in 1988 op haar geboorteeiland Curaçao het hoogst in de belangstelling van het lezerspubliek.
Kort voor ik mij zette aan het schrijven van deze boekbespreking, zond de BBC een serie televisiefilms uit over flora en fauna van Australië. Een serie die met grote deskundigheid was vervaardigd en waarin het camerawerk ons van de ene verbazing naar de andere voerde. Maar ineens schoot het door ons heen hoe omstreeks 1700 een niet meer jonge vrouw met haar twee dochters naar Suriname vertrok en daar, uitsluitend gewapend met een niet te stuiten onderzoekingsdrang en haar tekenstift een onderzoek instelde naar de symbiose van plant en insect. Haar naam was Maria Sybilla Merian.
Anderhalve eeuw later was er een Friese arts op Sint Maarten, die een vaardig aquarellist was en die als hobby schelpen en slakken verzamelde. Alle bijzondere exemplaren die hij ontdekte legde hij in prachtige aquarellen vast en alle wetenschappelijke gegevens voegde hij er aan toe. Deze arts had een vrij drukke praktijk en een gezin, dat bij zijn overlijden zes kinderen telde. Als medicus had hij binnen de kortste tijd een grote reputatie, want hij werd door de Zweedse gouverneur van St. Barth ontboden om een krankzinnig geworden collega tijdelijk te vervangen, wat hem een onderscheiding van de koning van Zweden opleverde. Van Rijgersma moet keihard gewerkt hebben om zoveel te hebben kunnen nalaten. Merian en hij verrichten het fijnere wetenschappelijke handwerk.
Het is de verdienste van het echtpaar Coomans dat zij de stoute schoenen hebben aangetrokken en beide verzamelingen, planten en zeeschelpen opnieuw in boekvorm hebben ondergebracht en van leesbare teksten hebben voorzien, een en ander begeleid door een goede keus uit illustraties van foto's en kaarten.
De biografie van Van Rijgersma vindt de lezer in beide boeken opgenomen. Verder zijn de teksten nauw betrokken bij de twee verschillende onderwerpen. De reproductie van de aquarellen, waarvan de originelen zich in Philadelphia bevinden, is boven alle lof verheven. Zij bieden de lezer de wonderbare schoonheid van schelp en plant, geobserveerd en vastgelegd met liefdevolle aandacht in een studeerkamer, vlak bij hun vindplaats op St. Maarten. Twee boeken om met eerbied ter hand te nemen.
Freek VAN WEL
H.E. Coomans and M. Coomans - Wustatia, Flowers of St. Martin, the 19th century watercolours of Westindian Plants, painted by Hendrik van Rijgersma; De Walburg Pers, Zutphen, 1988; 160 pgs.
H.E. Coomans, Antil an Seashells, the 19th century watercolours of Caribbean Molluscs painted by Hendrik van Rijgersma; Walburg Pers, Zutphen, 1989, 192 pgs.
|
|