Onderwijsbeleid in Nederland
In samenwerking met de Universitaire Instelling Antwerpen (UIA) organiseerde de werkgroep Universiteit en Wetenschappen van het Algemeen-Nederlands Congres dit voorjaar een voordrachtenreeks door prominente Nederlandse onderwijskundigen, over het onderwijsbeleid in Nederland. De Kredietbank stelde hiervoor het Rockoxhuis in Antwerpen ter beschikking, en ook De Standaard steunde het initiatief. De sprekers werden telkens ingeleid door K. van Goethem, directeur Rectoraat-Academische Planning van de UIA.
Dr. J. Dronkers, hoofddocent Onderwijssociologie aan de Katholieke Universiteit Brabant, ging na of de kansenongelijkheid in het onderwijs verminderd is. Zijn antwoord luidde ‘ja’ wat de ongelijkheid tussen mannen en vrouwen betreft, maar resoluut ‘neen’ wat de ongelijkheid tussen sociale klassen betreft. Sommige groepen in de samenleving kunnen hun relatieve onderwijskansen wel verbeteren, maar andere groepen verslechteren en er ontstaan nieuwe groepen met minder kansen (éénoudergezinnen, werklozen,...). Alle ad hoc oplossingen zoals compensatieprogramma's en onderwijswetten werden door Dronkers als ‘propagandistisch en kortzichtig’ afgedaan.
Prof. dr. A.M.L. van Wieringen, hoogleraar Onderwijskunde aan de Universiteit van Amsterdam, maakte een evaluatie van het Nederlandse onderwijsbeleid sinds de jaren '60. Hij hanteerde daarbij 2 criteria. Ten eerste: in hoeverre beantwoordt het onderwijs aan de maatschappelijke verwachtingen; en ten tweede: in hoeverre wordt het onderwijssysteem intern goed beheerd. Door de jaren heen werd de klemtoon nu eens op het eerste, dan weer op het tweede aspect gelegd. Momenteel gaat de overheid er steeds meer van uit dat niet teveel van bovenaf moet worden opgelegd, maar dat de instellingen zoveel mogelijk zelf hun verantwoordelijkheid moeten nemen, ook inzake lesprogramma's en personeelsbeleid. Bezuiniging en schaalvergroting zijn hier de ordewoorden.
Prof. dr. J.M.G. Leune, hoogleraar Onderwijssociologie aan de Erasmus Universiteit van Rotterdam, had het over druk op het onderwijs van tegenstrijdige maatschappelijke verwachtingen. Hij wees op de enorme daling van het leerlingenaantal (500.000 minder in het basisonderwijs sinds 1975), en voorziet voor het jaar 2000 een stijging met 12% van het aantal leerlingen in het basisonderwijs, maar een daling met 12% van het aantal deelnemers aan het voortgezet en hoger onderwijs. Waar Nederland in 1970 nog 25% van de staatsuitgaven aan onderwijs besteedde, was dat in 1988 nog slechts 15,4%.
Paradoxaal is wel dat er als gevolg van de economische groei meer aandacht komt voor de niet-economische functies van het onderwijs (belang van persoonlijke ontplooiing, algemene vorming,...). De idee van ‘levenslang leren’ wint veld. De maatschappelijke verwachtingen gaan vaak met elkaar rivaliseren en dit bemoeilijkt het uitstippelen van een sluitend en doeltreffend onderwijsbeleid.
Prof. dr. J.J. van Hoof, hoofd van de sector Arbeid, Bedrijf en Beroep van de Stichting Interuniversitair Instituut voor Sociaal-Wetenschappelijk Onderzoek (SISWO) te Amsterdam en hoogleraar in de Arbeidssociologie aan de Open Universiteit (Heerlen), behandelde de relatie tussen onderwijs en arbeidsmarkt. Steeds hogere en meer gespecialiseerde opleidingen worden noodzakelijk geacht om een goede baan te vinden, maar tegelijk worden aan sollicitanten heel wat bijkomende voorwaarden gesteld die veeleer van karakteriële aard zijn en in de sfeer van de algemene vorming zitten: flexibiliteit, creativiteit, zelfstandigheid, communicatieve vaardigheid,... In een aantal gevallen leiden informatisering en automatisering tot hogere eisen, in ander gevallen tot een vereenvoudiging van taken.
De teksten van de vier hoogstaande uiteenzettingen werden nu gebundeld. De publikatie telt 43 pagina's, en kost 100 Bf/fl. 6. Bestellen kan bij het ANC, Gallaitstraat 80, 1210 Brussel, tel. (02) 241 31 64 of 09/32/22413164 (vanuit Nederland)