| |
| |
| |
de nederlanden in de wereld
Het ‘Nederlands Instituut’ in Keulen
Schrijvend over het ‘Institut für Niederländische Philologie’, in de titel voor ons geschrift gemakshalve ‘Nederlands Instituut’ genoemd, in Keulen, ontkomen wij nauwelijks aan de verleiding breed uit te weiden over de relaties tussen Keulen en de Nederlanden alvorens het stenen trapje op te gaan dat naar de deur leidt. Vooral de machtige figuur van Joost van den Vondel schijnt meer dan symbolisch post gevat te hebben tussen het belommerd houtwerk der deuromheining. Kijkt hij misschien letterlijk op ons neer omdat wij niet, zoals hij en anderen na hem, vanuit Antwerpen naar Keulen zijn gekomen, maar uit het niet-onpretentieuse, maar toch veel bescheidener Hasselt?
Terwijl wij ons beraden op een antwoord op deze vraag, bekijken wij intussen het gebouw en zijn directe omgeving.
| |
Lindenthalgürtel 15 A
Het instituut ligt aan de Lindenthalgürtel, in het stadsdeel Lindenthal, aan de rand van de stad. Zoals de naam al aangeeft, wordt dit gedeelte opgesmukt met nog landelijk groen. De benaming ‘Lindenthalgürtel’ is dan ook terecht gekozen, want ze staat borg voor de aanwezigheid van twee rijen lindenbomen, aan weerszijden van deze laan. Het is daarom dat wij niet precies weten wat zijn slagschaduw werpt op de voordeur: de geest van de prins der Nederlandse dichters, hier vorig jaar nog zo luisterrijk gevierd, of gewoon een der solide lindenbomen die voor het huis staan. Wat dit huis betreft: dit instituut is echt een huis. Het is, als wij het goed zien, een van die typische Duitse middelgrote villa's aan de rand van de stad, waar een Dr. med. of Dr. jur. woont of woonde, of een ‘Stadtrat’ of zoiets. De stijl is een beetje recht-toe-recht-aan en de buitenmuren zijn bezet met korrelig beton in de een of andere lichte kleur, met bruine houten ramen. Goed, deze aanblik schept vertrouwen en de bezoeker aarzelt nu niet meer het huis te betreden. De landelijke sfeer die het instituut ondanks de stadsdrukte nog steeds omgeeft, blijkt binnen ook te heersen: veel hout, veel boeken, veel kamers en kamertjes, papieren, prikborden, kaartenbakken en elektrische kookplaten. Hier heerst nog het vroeg Ikea-tijdperk, verademend voor wie gedoemd is te leven in een van die moderne instituutsgebouwen, opgetrokken in betonplaten of massale grijze betonblokken, waar men gekluisterd is aan stalen bureaus met bladen in houtnerfmotief, terwijl men gezeten is op naar alle zijden zwenkbare stoelen.
| |
De directeur: prof. dr. H. Vekeman
Gastheer van de instituutsvilla is Prof. Dr. H. Vekeman, bijgestaan door zijn lector, Dr. H. van Uffelen. Beiden zijn Vlaming, maar hoe kon dit anders, als men bedenkt dat vader en moeder Vondel afkomstig waren uit Vlaanderen. Er wordt dus een oude traditie voortgezet, een traditie echter met zijsprongen, zodat wij toch even in de historie van het instituut moeten duiken. Gelukkig heeft Dr. Van Uffelen ons zijn gedegen artikel Vondel - Colonia Agrippina-Niederländisch. 65 Jahre Niederländisch in Köln in de handen gestopt en kunnen wij op onze beurt de lezer verrassen met welgekozen data.
| |
De geschiedenis van het Nederlands instituut
Wist u dat in Keulen al sinds het winter-semester 1921/1922 praktisch zonder onderbreking Nederlands wordt gegeven? Toch is dit zo, al geldt de belangstelling de eerste jaren vooral het Oud- en Middelnederlands en wordt er vooral gedaan aan vergelijkend onderzoek tussen de Duitse, Nederlandse en Nederduitse taal- en literatuur.
Een en ander betekent nog niet dat er inmiddels ook iets als een ‘Nederlands instituut’ qua lokaliteit met bijbehorend beheer ontstaan is. Plannen daartoe zijn er wel, maar het geld ontbreekt, een met name voor de academische wereld ook tegenwoordig nog herkenbare situatie.
Op 2 februari 1931 wordt echter een leeskamer in de gebouwen van het ‘Stadtisches Forschungsinstitut für Internationales Pressewesen’, in de Alteburgerstrasse 153-155, als ‘Niederlandisches Institut’ in gebruik genomen. De benodigde fondsen daartoe zijn afkomstig uit een stichting van de Amerikaan William S. Weiss, aangevuld met financiële hulp uit het bedrijfsleven. Ook deze financiële gang van zaken doet zeer modern aan. Hoewel de toenmalige directeur, de Duitse Prof. Dr. van der Leyen, en zijn eveneens Duitse medewerkers alles doen om de doelstelling van het instituut te realiseren - bevordering van de kennis van de Nederlandse cultuur in (vooral West-) Duitsland en van de Duitse cultuur in Nederland - beleeft het op financieel gebied sombere tijden. De eerste lector, Giesbert Noordegraaf uit Leiden, is dan ook slechts ‘ausserplanmässiger’ lector, een zwaar onderbetaalde variant van een
| |
| |
helaas reeds op zichzelf in menig opzicht aanvechtbaar bestaan.
Ondanks de onrust der tijden streeft het instituut naar ontplooiing en wel in tweeërlei opzicht:
Ten eerste wordt er, en wel met succes, getracht ook belangstelling te kweken voor de Vlaamse inbreng in de Nederlandse taal, letterkunde en cultuur. Ten tweede worden er pogingen ondernomen het instituut, dat in feite een stedelijk instituut is, te laten opnemen in de universitaire structuur Het streven naar een universitaire status wordt evenwel gedwarsboomd door de inmiddels uitgebroken tweede wereldoorlog. Als deze ten einde is, wordt ook voor de Keulse neerlandistiek de situaties rooskleuriger: er komt vanaf 1947 een Nederlandse afdeling binnen het ‘Germanistisches Institut’, zoals er in dit instituut ook een Skandinavische en een volkskundige afdeling worden opgericht. In de Nederlandse afdeling zijn voor kortere of langere tijd mensen als Dr. M. Baerlecken, G. van der Burgt, Dr. A. Duinhoven, Dr. M. Heinrichs en Prof. Dr. Z.E. Schmitt werkzaam.
De opgang van de Nederlandse afdeling is voorlopig niet te stuiten. In 1965 wordt ze een zelfstandig Instituut voor Nederlandse Philologie. Directeur van dit instituut wordt Dr. P. Vermeeren uit Den Haag, die op 12 mei 1967 zijn inaugurale rede houdt als hoogleraar voor Nederlandse Philologie aan de Keulse universiteit. Reeds spoedig, nog in het jaar 1967, bereikt hij dat het Nederlands niet alleen als hoofd-respectievelijk bijvak voor het doctoraal- of magisterexamen, maar ook als zelfstandig onderdeel voor het leraarexamen (het z.g. Staatsexamen) wordt toegelaten.
De werkzaamheden van Prof. Vermeeren zelf liggen vooral op het gebied van de Nederlandse literatuur uit de middeleeuwen en de 16de en 17de eeuw. Hij wordt bijgestaan door resp. Prof. Dr. G. - H. Arendt, Dr. A. Duinhoven, J.W.G. Auschütz en G. Becker. Het aantal Nederlandsstuderenden neemt toe, gastsprekers bezoeken het instituut, de inmiddels toch reeds behoorlijk gestoffeerde bibliotheek wordt uitgebreid, kortom: de neerlandistiek in Keulen leidt een bloeiend bestaan.
Helaas, in 1974 sterft Prof. Vermeeren en ondanks de apostolische inzet van mensen als Prof. Dr. J. van Bakel en Prof. Dr. J. Theissen werd de kracht van het instituut weldra in de knop gebroken. Als de nieuwe directeur, Prof. Dr. H. Vekeman, in 1976 aan de Lindenthalgürtel 15 a arrieert, is het instituut van zijn glans ontdaan. Het beheer, ook van de bibliotheek, is in verwarring ondergegaan en de schare der toehoorders is tot een vijftal studenten gedecimeerd.
Gelukkig weet de nieuwe directeur het tij te doen keren. De bibliotheek wordt, naar Nijmeegs model, gereorganiseerd en uitgebreid. Ook het onderwijsveld wordt aangepakt en verruimd met modernere thema's dan de middeleeuwen, 16de en 17de eeuw. Zo wordt er b.v. aandacht besteed aan de poststructuralistische Nederlandse taalkunde, maar ook aan het Afrikaans. Er wordt zelfs een eigen tijdschrift gesticht, het Tijdschrift voor Nederlands en Afrikaans. Dat de tweede der talenpartners een tijdbom
De Dom van Keulen
| |
| |
bevat, wordt echter weldra duidelijk, want als de Duitse Bondsrepubliek in 1958 het cultureel verdrag met Zuid-Afrika opzegt, is ook het tijdschrift vrijwel meteen ter ziele. Externe factoren mogen dan voelbaar worden binnen de gang van zaken in het instituut, dit laat zich niet ontmoedigen. Geleerden en schrijvers houden er voordrachten, Nederlands literatuur wordt er in het Duits vertaald en het aantal studenten stijgt voortdurend, mede doordat studenten die in Bonn en Aken met de studie van het Nederlands zijn begonnen, deze in Keulen als hoofdstudie kunnen beëindigen. Als in 1987, uitgerekend op de 400ste geboortedag van Vondel, het instituut het feit viert dat 65 jaar geleden in Keulen begonnen werd met het onderwijs van het Nederlands, zijn er meer dan 300 leerlingen die het instituut met hun regelmatige aanwezigheid leefbaar houden.
| |
De bibliotheek
Laten wij nog eens goed om ons heen kijken nu het overdenken der historie van dit academisch bedrijf onze zinnen heeft gescherpt. Wij hadden het al over de bibliotheek. Welnu, verspreid over het gebouw, van kelder tot zolder, staan er zo'n 45.000 boekdelen. Men zou voor minder naar Keulen komen. Niet alleen staan er veel boeken en tijdschriften, maar deze beslaan ook het gehele domein der Nederlandse taal en cultuur. Wij hadden een goede vertegenwoordiging van onze oudere literatuur verwacht, maar stonden ook, nog niet geheel bekomen van de aanblik van Ouerido's ‘De Oude Wereld’ enige kamers verder oog in oog met Monika van Paemel, Anton Korteweg, Anja Meulenbelt, Maarten 't Hart, Jeroen Brouwers, Willem van Toorn, Henk Romein Meijer en vele anderen. Het indrukwekkendste deel der boekenverzameling bevindt zich echter in de kelder, veilig opgeborgen zoals meer der veertig jaar geleden de bewoners zelf, helaas.
In één deel van de kelders bevindt zich nu het puik der instituutsbibliotheek: een waarlijk unieke collectie Vondel-uitgaven of werken over Vondel. De basis van deze Vondel-collectie werd gelegd door een schenking van het Algemeen-Nederlands Verbond rond de jaren 1930.
In een ander gedeelte is een verzameling boeken ondergebracht die werkelijk ‘duizend en eenige hoofdstukken over specialiteiten’ bevatten om het eens met Multatuli, overigens ook goed in het instituut vertegenwoordigd, te zeggen. Men waant zich in een soort De Slegte-op-hoger-plan.
| |
De studenten en hun studie van het Nederlands
Wordt dan het hele instituut bevolkt door boeken, vraagt de lezer zich intussen wellicht met enige zorg af. Neen, dat is niet het geval. Er is ook een groot aantal studenten dat zich geregeld in het instituut ophoudt, zoals wij reeds schreven. Op dit ogenblik zijn het er bijna 400, verzekerde ons Prof. Vekeman. Hun studie van het vak Nederlands ligt op een viertal diplomadomeinen:
1. | middelbaar-onderwijsbevoegdheid Nederlands, lager niveau; |
2. | middelbaar-onderwijsbevoegdheid Nederlands, hoger niveau; |
3. | promotie tot dr. in de Nederlandse filologie; |
4. | diploma magister in de Nederlandse filologie. |
In het eerste en tweede geval moet het Nederlands gecombineerd worden met andere vakken; voor de promotie en het magisterexamen kan de Nederlandse filologie zowel als hoofdvak als als bijvak gekozen worden.
Naargelang van het gekozen domein moet de student(e) kiezen uit een zevental themagebieden:
1. | Taalverwerving (beginners, gevorderden, vertaling, praktijk); |
2. | Oudere taalperiode; |
3. | Oudere literatuur (Middelnederlands, literatuur 1450-1750); |
4. | Nederlands na 1750 (Neerlandistiek, syntaxis, geschiedenis van het Nederlands, algemene linguïstiek van het Nederlands, bibliografie, referaat, moderne lyriek, modern Vlaams proza, modern Nederlands proza); |
5. | Kennis van land en volk; |
6. | Afrikaans; |
7. | Vakdidactiek. |
Uiteraard hebben wij prof. Vekeman gevraagd welke richtingen zijn studenten het meest kiezen. Hij antwoordde ons dat de Keulse neerlandistiek minder geöriënteerd is op de leraaropleiding dan elders in Duitsland het geval is. Veeleer ligt het zwaartepunt op de doctor- en de magisteropleiding. De Keulse neerlandistiek wordt daardoor gekenmerkt door een breed spectrum van thematische activiteiten. Men vindt deze spreiding van activiteitsdomeinen terug in de werkzaamheden die afgestudeerden in de Nederlandse filologie verrichten. Zij zijn namelijk niet alleen werkzaam als leraar in het middelbaar onderwijs, maar ook als vertaler bij een uitgever of in de industrie, als lector bij een uitgever, als adviseur van Nederlandse resp. Vlaamse aangelegenheden in stadsbesturen, bij tentoonstellingen etc., als medewerkers in commissies e.d., kortom, naast direct wetenschappelijke actieven is een niet te onderschatten aantal Keulse neerlandici vrij latent aanwezig als een soort vijfde colonne die gestaag haar opbouwend werk doet.
| |
De staf
Natuurlijk maakt die brede aanpak het diegenen niet gemakkelijk die dit gebeuren moeten begeleiden. Er is de eerste plaats de moeilijkheid dat het Nederlands Instituut volslagen onderbemand is. Het heeft één hoogleraar, één lector en een beperkt aantal ‘wissenschaftliche Hilfskräfte’, een wel uiterst beperkte garnituur dus. Enige soelas biedt het optreden van gastsprekers, gastdocenten en gasthoogleraren, waarvoor in verhouding tot de vaste salariskosten redelijk wat financiële middelen ter beschikking staan. Door deze externe hulp wordt het vaste personeel wel enigszins ontlast, maar niet in voldoende mate. Een persoonlijke verzuchting van Prof. Vekeman is dan ook dat tenminste een tweede hoogleraar zou kunnen worden aangesteld.
Niet alleen door loutere onderbezetting heeft de instituutsstaf het moeilijk een keur aan thema's aan te bieden, maar ook de verscheidenheid tussen deze thema's onderling is een sterk belastende factor. Prof. Vekeman is van origine mediaevist. Dr. Van Uffelen is eigenlijk specialist in theaterwetenschap. Beiden hebben zich dus in andere genres moeten bekwamen en doen dit nog steeds om beslagen ten ijs te komen. Zelfs zijsprongen op historisch of cultuur-historisch gebied zijn hun niet vreemd. Wanneer men dit alles overdenkt, wint de kelderboekerij met haar duizend-en-één-specialiteiten aan diepte.
| |
Het heden en de toekomst
Wat Prof. Vekeman en zijn medewerkers niet wensen, is verandering van instituuts-gebouw. De Keulse universiteit telt zo'n 50.000 studenten. In deze massa gaat de
| |
| |
individuele persoon min of meer onder. Het geheel wordt afstandelijk, normen en waarden krijgen een rationeel en administratief karakter en temidden van dit wat mechanisch gebeuren brengt het Nederlands instituut in de Lindenthalgürtel een meer persoonlijke noot, een bepaalde rust, ja zelfs een zekere intimiteit. Daarom is het zo aangenaam dat het gebouw zo'n gezellige kamers heeft, met een blik op de linden of, naar achteren, op de knusse tuin.
Dat deze sfeer ook tot werken aanzet, merkt de bezoeker als hij pardoes een deur opent. Wij althans hadden het genoegen in gezelschap van de heren Vekeman en Van Uffelen binnen te vallen in een aantal pratica die onder leiding staan van een aantal ‘Hilfskräfte’, die Nederlands overigens perfect beheersten. Elders zitten studenten temidden van boeken en papieren te werken aan een schriftelijke proeve van bekwaamheid. Dat ook mijn begeleiders intussen niet stilgezeten hebben, blijkt niet alleen uit reeds tot stand gekomen publikaties, maar o.a. ook uit de aanwezigheid van reeksen kaartenbakken waaruit eerlang belangrijke bibliografische werken zullen ontstaan. Dat met name hier de computer binnenkort zijn intrede zal doen, zal in dit sfeervolle gebouw niet als dissonant, maar als welkome aanvulling worden ervaren.
Van het verleden zij wij met de computer beland in de toekomst. Moge deze de Keulse neerlandistiek een goed hart toedragen! Met deze wens nemen wij afscheid van het instituut.
Dr. A. WETHLY
Economische Hogeschool Limburg
|
|