deden al een aardige duit in het zakje. Heel wat Nederlanders volgen immers de BRT-uitzendingen.
Iemand die zich al jaren afvraagt waarom bepaalde woorden uit de volgens Hollandse maatstaven samengestelde woordenboeken worden geweerd, is prof. dr. Jef van Haver, docent aan het Rijksuniversitair Centrum te Antwerpen en aan de Katholieke Universiteit te Leuven. Van Haver maakte uitvoerige inventarissen van perfect Nederlandse woorden, die in Vlaanderen wel en in Nederland niet meer worden gebruikt, en bijgevolg niet als algemeen-Nederlands worden aangezien.
Wetenschappelijk-taalkundige argumentatie voor b.v. het vervangen van faling door faillissement, kan men nochtans niet geven. En waarom vind je in de woordenboeken wel ‘burgemeestersketting’ maar niet ‘burgemeesterssjerp’, wel ‘college van burgemeester en wethouders’ en niet ‘college van burgemeester en schepenen’?
De redactie van Van Dale is dit gaan inzien, en dat moet blijken uit het voor februari aangekondigde ‘Van Dale Handwoordenboek Hedendaags Nederlands’. Van Haver werd bij deze beknopte versie van ‘Van Dale Hedendaags Nederlands’ betrokken, en neemt 1000 woorden op die men nu niet in een woordenboek vindt, of waar nu minnetjes over wordt gedaan. Het zijn allemaal woorden en uitdrukkingen waarop taalkundig niets aan te merken valt, die niet zondigen tegen het Nederlands taaleigen en die in Vlaanderen algemeen als standaardtaal worden aanvaard. Prof. Van Sterkenburg, hoofdredacteur van de Nederlandse woordenboeken bij Van Dale, heeft deze operatie mogelijk gemaakt. Hij trok niet alleen Van Haver aan, maar ook Paul van Hauwermeiren, docent aan het Hoger Instituut voor Vertalers en Tolken te Gent.
Van Hauwermeiren neemt 500 woorden voor zijn rekening die te maken hebben met het Belgisch Bestuur, terwijl Van Haver zich over de ‘gewone’ woorden ontfermt.
Zijn duizend woorden vallen in drie groepen uit elkaar. Ten eerste woorden die door ‘beschaafd’ sprekende Vlamingen niet als dialectisch worden aangevoeld (sakkeren, valavond, vieruurtje). Ten tweede woorden die met onze gebruiken samenhangen (landjuweel, nieuwjaarsbrief), met inbegrip zowel van purismen (droogzwierder, familiekunde) als van aan het Frans ontleende woorden (croque-monsieur) of bastaardwoorden (bissen). Ten derde uitdrukkingen die mondgemeen zijn (van de hemelse dauw leven, welkom zijn als een hond in een kegelspel).
Soms gaat het niet om een eigenlijk woord maar om een bijkomende betekenis die Van Haver nu opneemt. Ook hij staat op het standpunt dat er maar één Nederlands is, maar dat er varianten bestaan.
Ze worden in het handwoordenboek met AZN (Algemeen Zuidnederlands) aangeduid, zoals vroeger reeds gebeurde, maar Van Haver is van plan in de inleiding nog duidelijker te maken dat dit geen afkeuring inhoudt, wat vele woordenboekgebruikers nu nog aannemen.
De meeste van zijn duizend woorden zou ieder Vlaams taalkundige opnemen, weet Van Haver. De rest neemt hij op eigen verantwoordelijkheid op.
Meer taalkundigen zouden in een werkgroep de kandidaat-woorden moeten besnuffelen.
Woorden en uitdrukkingen die al hier en daar - vaak ongecontroleerd - in het taalgebruik van het Noorden zijn overgegaan en waarvan sommige al in recente drukken van woordenboeken zijn opgenomen, zijn b.v.: goesting, koers, rit, afzien (= lijden van een renner), klassieker, beiaard, gezapig, prietpraat, uitbaten, friet, deeltijds, lijstduwer (Nederland heeft dit woord ook ontleend om de tweede op een lijst aan te duiden), zinderen, rimram, sleet, efkes, nipt, vlammen (van renners over de) kasseien, aantekenen (van een doelpunt), met iets uitpakken, hovenier, in massa, speaker (persoon die op een sportmanifestatie via een geluidsinstallatie mededelingen doet), moraal (karakter van een sportman), gekwetst (gebruikt in verband met sport), dubbelen (in sport), kwijtspelen (voorbijgaan zonder weer ingehaald te worden), pendel (gewicht aan een draad waarmee men iets opspoort), zelfbouwer, zelfdoener, vrouwen (in de plaats van ‘dames’ in de sport: vrouwentennis), ultiem, (vijfde overwinning) op rij, afgetekende (overwinning), binnenschieten (een bal), kennen (‘Het voetbal kent dit weekend zijn interessantste ontmoeting’).