groeien. In een rapport van de National Endowment for the Humanities and Undergraduate Education waarschuwt de opsteller William J. Bennett dat middelbare scholieren die na hun eindexamen de meest rudimentaire kennis van geschiedenis, literatuur, kunst en de filosofische grondslagen van hun samenleving missen, vervreemden van hun cultuur en vreemdelingen in eigen land worden.
De bedreigde positie van het geschiedenisonderwijs in ons land is niet onopgemerkt gebleven. De N.O.S. sneed het probleem in het voorjaar van 1985 in een serie radio-uitzendingen aan, de dagbladen toonden belangstelling, het Algemeen Nederlands Verbond maakt zich er zorgen over en een symposion over ‘Geschiedenis in het geding’, georganiseerd door de onderwijscommissie van het Nederlands Historisch Genootschap, waarin de Vereniging van leraren in Geschiedenis en staatsinrichting in Nederland participeert, besteedde aandacht aan het vraagstuk. Het symposion, dat op 19 april 1984 in Den Haag werd gehouden, mocht zich in een grote belangstelling verheugen. Daarbij was in het bijzonder opvallend dat uit kringen buiten het onderwijs veel interesse werd getoond. Dat men aan onze universiteiten de gevolgen van de stelselmatige verwaarlozing van het vak geschiedenis begint te ondervinden, bleek uit de constatering van de Rotterdamse hoogleraar W.Th.M. Frijhoff tijdens het symposion, dat de Nederlandse studentengeneratie van vandaag nagenoeg niets van de geschiedenis weet.
De tijd om de bakens te verzetten lijkt niet ongunstig. De sociale academies die in het verleden in extreme mate de geest van actualiteit, praktisch nut en vernieuwing weerspiegelden, werden in een recent inspectie-rapport ernstig gecritiseerd wegens gebleken gebrek aan diepgang en geringe samenhang van de aangeboden leerstof, waarbij het onderwijs aan deze instellingen een vorm van georganiseerde anarchie werd genoemd. In commentaren op dit rapport is erop gewezen dat de uitgesproken kritiek in veel opzichten al door de feiten is achterhaald, omdat de gesignaleerde structuurloosheid van binnenuit wordt gecorrigeerd. Is het roer om?
Wat zou er moeten gebeuren om in de neergang van het geschiedenisonderwijs een ommekeer ten goede tot stand te brengen? Om te beginnen zou de teruggang van het aantal uren geschiedenis in de lessentabellen moeten worden teruggeschroefd. Als gevolg van die teruggang hebben de schrijvers van de leerboeken en de leraren voor de klas de stof teveel moeten comorimeren, waardoor het vak zich niet meer naar behoren kon profileren. Bij de verschijning van de ingedikte versie van het leerboek Speurtocht door de eeuwen (deel 3) deelde de auteur, de Utrechtse hoogleraar H.W. von der Dunk in het voorwoord knarsetandend mee, dat de aangepaste uitgave niet pretendeerde in geschiedkundig opzicht een verbetering te zijn, maar dat er nood genoeg was om te pogen er een deugd van te maken. Zijn collega aan de Leidse universiteit D.J. Roorda noemde het onder zijn redactie verschijnende nieuwe leerboek voor de nieuwe geschiedenis bestemd voor het tertiair onderwijs geen handboek maar een overzicht, omdat het onmogelijk bleek ook maar enigszins recht te doen aan de recente kennis van de nieuwe geschiedenis in de betrekkelijk bescheiden plaats die voor dit deel van het verleden in het onderwijs is ingeruimd. Voor de nieuwe geschiedenis bestuderen veel aanstaande leraren voortaan een overzicht in plaats van een handboek. Duidelijker kan niet worden gedemonstreerd hoe hard het nodig is dat er wat gaat veranderen.
In de tweede plaats zou in de nieuwe basisschool plaats moeten worden gemaakt voor volwaardig geschiedenisonderwijs. Dit betekent onder meer dat geschiedenis niet op één hoop mag worden geveegd met andere sociale vakken en te hooi en te gras als sociale wereldoriëntatie aangeboden. Geschiedenis is geen verzameling anecdotes in een informatiepakket.
Dertien jaar geleden, tijdens de experimenten met het leergebied sociale wereldoriëntatie in het kader van het Groningse LEDO-project, waarschuwde de Leidse hoogleraar in de Vaderlandse Geschiedenis I. Schöffer al in een uitvoerig artikel tegen de volstrekt a-historische benadering van die aanpak, omdat er voortdurend appels met peren werden vergeleken.
Volwaardig geschiedenisonderwijs op de basisschool vraagt een goede opleiding van de leraren. Wil de voorbereiding van de leerkrachten op het geven van geschiedenis verantwoord zijn, dan zal de lessentabel van de PABO drastisch gewijzigd moeten worden. Het is niet voldoende leraren bij te brengen hoe zij les moeten geven, ze behoren ook te weten waar ze het over hebben.
In het voortgezet onderwijs zou het vak geschiedenis gedurende de eerste drie of vier jaar voor alle leerlingen verplicht moeten zijn als een onmisbare introductie in de historische wording van de wereld waarin wij leven. In de hoogste klassen zou het vak deel moeten uitmaken van een aantal geestes- en maatschappijwetenschappelijk georiënteerde ‘streams’, wat inhoudt dat een eind wordt gemaakt aan het kie-