Toerisme
Toeristisch beleid in Vlaanderen
Recent is het debat over de bevoegdheden van centrale overheid en gemeenschappen m.b.t. het toeristisch beleid opnieuw hoog opgelaaid. Aanleiding hiervoor was de stemming van de begroting van het Ministerie van Verkeerswezen.
Tijdens de debatten diende senator De Bondt een amendement in dat de post ‘Toerisme’ van 37,8 miljoen frank voor werkingskosten en salarissen van 29 personeelsleden op de begroting van het Ministerie van Verkeerswezen wil geschrapt zien en overgeheveld naar de Gemeenschappen. Aanvaarding van dit amendement zou betekenen dat de centrale overheid het toeristisch beleid volledig overdraagt naar de Gemeenschappen. Dit zou overigens conform zijn met de bijzondere wet van 1980 tot hervorming van de instellingen waarbij o.m. vermeld staat dat de gehele sector Toerisme - met uitzondering evenwel van de vestigingsvoorwaarden die unitair blijven (E.Z.) - aan de gemeenschappen toekomt.
De discussie hieromtrent kende haar vervolg in De Standaard van 21 mei, 11 juni en 18 juni, waar achtereenvolgens de VAB-VTB, Minister van Verkeerswezen De Croo en de gemeenschapsminister van Begroting H. Schiltz, hun visie gaven. De VAB-VTB steunt het amendement De Bondt en is van mening dat het al of niet aanvaarden ervan voor het toeristisch beleid in ons land een keerpunt betekent. De VAB-VTB stelt immers vast dat aanvaarding de malaise en lethargie van het toeristisch beleid kan opheffen. Enkele voorbeelden: het afremmen van de uitvoeringsbesluiten van het decreet voor een eigen Vlaams Commissariaat-Generaal voor Toerisme, het blokkeren van het decreet van de Vlaamse adviesraad voor Toerisme met als gevolg dat het decreet over het statuut van de reisbureaus eveneens geblokkeerd is, de onmogelijkheid voor de Vlaamse Gemeenschap voor het voeren van toeristische promotie in het buitenland.
Minister De Croo van zijn kant had de regeringsmeerderheid gevraagd om het amendement De Bondt te verwerpen. In een Vrije Tribune licht hij dit standpunt uitgebreid toe. Naar zijn oordeel heeft zijn Ministerie die 37,8 miljoen en die 29 personeelsleden nodig voor de uitoefening van de centrale bevoegdheden inzake het toeristisch beleid. Zo behoort het toeristisch beleid van het tweetalige gebied Brussel Hoofdstad tot de nationale bevoegdheid omdat decreten enkel rechtskracht hebben respectievelijk in het Nederlandse en het Franse taalgebied (G.W. art. 59 bis, paragraaf 4). Decreten hebben in het gebied Brussel Hoofdstad enkel uitwerking m.b.t. instellingen die wegens hun activiteiten moeten worden beschouwd als uitsluitend behorend tot de ene of andere gemeenschap.
Aangezien het verder nog steeds de soevereine staten zijn die vertegenwoordigd zijn bij internationale instellingen, is De Croo van oordeel dat het juridisch en grondwettelijk onjuist is te beweren dat de wetgever het toeristisch beleid - op de vestigingsvoorwaarden na - aan de gemeenschappen heeft overgedragen.
Gemeenschapsminister H. Schiltz van zijn kant vindt het verontrustend dat steeds meer unitaristische initiatieven zich beroepen op een uiterst beperkte interpretatie van de wetten op de staatshervorming die helemaal niet past in de geest van de staatshervorming.
De argumentatie van Minister De Croo noopt tot een weerlegging op juridisch vlak, aldus Schiltz. De bijzondere wet van 1980 maakt helemaal geen onderscheid tussen ‘culturele’ en ‘economische’ aspecten van toerisme. Artikel 4 spreekt van het Toerisme, zonder enige restrictie.
Bovendien heeft het overlegcomité Regering-Executieven aanvaard dat activiteiten die samenhangen met het toerisme (zoals o.m. het statuut van de reisbureaus) tot de impliciete bevoegdheden behoren van de gemeenschappen, op voorwaarde dat