Overheidsstrukturen
Nieuwe Nederlandse grondwet
Nederland heeft onlangs een nieuwe grondwet gekregen. Alhoewel er zestien jaar werd over gedaan om de nieuwe grondwet op te stellen, bevat zij weinig veranderingen in vergelijking met vroeger.
De behoefte aan een nieuwe grondwet deed zich gevoelen in de jaren zestig. Er werd daarvoor een speciale staatscommissie geinstalleerd die zich in het begin geconfronteerd zag met verregaande eisen van de politieke fracties. Zo werd voorgesteld om het kiesstelsel te wijzigen, de Eerste Kamer af te schaffen en de burgemeesters en commissarissen van de Koningin niet langer te laten benoemen door de Kroon maar door de burgers. De vernieuwingsdrang was echter al erg afgezwakt toen medio de jaren zeventig de eerste ontwerpen tot stand kwamen.
In de nieuwe grondwet ligt het accent niet langer op de staatsinrichting van Nederland, maar op de rechten van de burgers: ‘Allen die zich in Nederland bevinden, worden in gelijke gevallen gelijk behandeld. Discriminatie wegens godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras, geslacht of op welke grond ook is niet toegestaan’. (Eerste artikel, hoofdstuk een).
Belangrijke wijziging is dat voortaan kiesrecht wordt verleend aan buitenlandse ingezetenen bij plaatselijke verkiezingen. Tevens verkrijgen zij actief kiesrecht, maar blijven wel uitgesloten van de Kamerverkiezingen.
Nieuw is ook dat een aantal sociale grondrechten uitdrukkelijk zijn vermeld. De overheid moet volgens de nieuwe tekst instaan voor ‘voldoende werkgelegenheid, verhoging van de bestaanszekerheid van de bevolking en spreiding van de welvaart’.
Opmerkelijk is ook dat de rol van de koningin, respectievelijk koning, is teruggedrongen. De (formele) bevoegdheid om ‘ministers naar welgevallen te benoemen of te ontslaan’ is haar, hem, ontnomen.