Het Koninkrijk der Nederlanden en België
Menigeen, wie de woorden Koninkrijk der Nederlanden en Koninkrijk België in de mond bestorven liggen, beseft nauwelijks, dat hun vlag de lading slechts zeer ten dele dekt.
Te voren was ‘de Nederlanden’ immers de naam van de gewesten van Karel V, verzameld in de Bourgondische Kreits. Na 1648 bleven beide delen zich zo noemen, maar steeds met een toevoeging; voor het noorden Republiek der Verenigde Nederlanden of Noordelijke Nederlanden, voor het zuiden Katholieke, Spaanse, Oostenrijkse of Zuidelijke Nederlanden.
Het rijk van Willem I kon zich terecht Koninkrijk der Nederlanden noemen, omdat het de vroegere Nederlanden nagenoeg omvatte.
Anders werd het in 1839, toen het gehalveerde rijk niettemin de naam van het geheel bleef voeren. Dat was niet alleen onjuist maar ook jammer, omdat de noorderlingen zich gingen inbeelden, voor hun gebied het monopolie te kunnen opeisen van de geschiedenis der (hele) Nederlanden en van de Nederlandse taal en letteren.
Met België is 't al van hetzelfde laken 'n pak, al wordt dat nog minder beseft. Toen de humanisten in de 16e eeuw voor de toenmalige landen en volken latijnse namen moesten gaan verzinnen, vonden zij er veel bij de klassieke schrijvers. De hollanders werden bijvoorbeeld batavi genoemd, de vlamingen morini en de nederlanders... belgae.
Hoe dan ook: Belgium is de latijnse naam van de Nederlanden gebleven; in de latijnse tekst van het concordaat van 1820 tussen Willem I en de Paus heet eerstgenoemde Rex Belgarum en nog heden ten dage worden nederlandse munten - gouden ducaten - in Utrecht geslagen waarin Nederland in het latijn Belgium heet. 't Is typisch te zien, hoe iets dergelijks zich op kleine schaal in Limburg heeft herhaald. Het vroegere hertogdom van die naam lag nl. geheel in de huidige belgische provincie Luik. Slechts nadat er een personele unie daarvan met Daelhem, Valkenburg en 's-Hertogenrade is ontstaan onder de naam Overmaze, is men dat gehele gebied ook Limburg gaan noemen.
In de franse tijd hebben de Fransen dat alles met nog meer samengeveegd in het Departement der Nedermaas. Bij het Weens Congres werd dat aan het Koninkriik der Nederlanden toegewezen te samen met die delen van de Departement van de Roer, die minder dan een kanonschot ten oosten van de Maas lagen.
Willem I stond nu voor de noodzaak, een naam voor deze nieuwe provincie te kiezen; de Franse wilde hij niet overnemen; die paste trouwens niet bij de Nederlandse toestand.
Blijkens een persoonlijke aantekening van hem bij het ontwerp Grondwet van 1815 stelde hij zelf de naam Limburg voor, omdat die naam, voorkomend in de opsomming der gewesten van Karel V, nu ontbrak. Het gevolg was, dat Limburg mét de andere voormalige hertogdommen Brabant en Gelder in de Grondwet op de eerste plaats kwam. Na de afscheiding van Brabant viel het tot de laatste plaats terug, maar in de nieuwe Provinciewet is het weer in ere hersteld, hoewel het eigenlijk als oudste hertogdom de eerste plaats zou moeten innemen.
Nog gekker ging het met het latere Belgische Limburg; dat valt ongeveer samen met het vroegere belangrijke graafschap Loon, waarvan het geslacht in 1366 uitstierf en dat toen gevoegd werd bij het Prinsbisdom Luik. Zo verdween een roemruchte naam uit de Nederlandse geschiedenis. Bij de geboorte van Belgisch Limburg was er een kans geweest, die naam te doen herleven, maar de belgen waren toen te zeer bezeten van woede over het ‘cederen’ van half Limburg, dat zij althans de andere helft zo bleven noemen.
Merkwaardigerwijs heeft de gezamenlijke naam Limburg beide provincies na W.O. II tot een hechte samenwerking gebracht, hoewel men vóór de Franse tijd politiek niets gemeen had en op enkele kleine uitzonderingen na tot verschillende staten behoorde. Zo kan er uit iets kwaads toch nog iets goeds voortkomen!
Stan SMEETS