Boeken en brieven
Prof. dr. Ada Deprez
Briefwisseling van dr. Ferdinand Augustijn Snellaert 1809-1872 Lijst van brieven en documenten (Deel I)
(Uitgegeven door het Secretariaat van de Koninklijke Academie voor Taal en Letterkunde 1977 - 780 B.F.).
Deze verhandeling (293 blz.) die door de Academie bekroond werd dient zich aanvankelijk niet zeer aanlokkelijk aan. Zij is inderdaad niet meer dan wat zij bedoelt te zijn: een inventaris van de omvangrijke Snellaert-correspondentie. Deel I geeft een gedetailleerde opsomming van de stukken per fonds en per vindplaats en de chronologisch geordende lijst van brieven en documenten. Een met grote wetenschappelijkheid en oneindig geduld gestructureerde catalogus, waar alle skeletelementen van de Snellaertstudie met anatomische nauwgezetheid worden ingevoegd.
Deel II belooft iets meer te worden: een bio-blibliografische situering van de correspondenten, een beknopte biografie van Snellaert zelf en een selectieve bibliografie van en over hem. Pas in Deel II zal de lezer aldus vernemen met welk soort vlees en bloed het dorre geraamte van Deel I tot leven werd gebracht.
Bij aandachtige studie echter verandert de optiek. Alsdan blijkt dat Deel I, veel meer dan een voorbereidend basisstuk, reeds een kleine goudmijn op zich zelf is. Zo zijn fossiele skeletstukken in de biologie het minst gesofistikeerde, maar het meest authentieke en daarom enthousiasmerend getuigenis van de evolutieleer. Voor de goede verstaander bergt de monnikenarbeid van Ada Deprez in al zijn wetenschappelijke gestrengheid een potentiaal van geestdrift in zich. Al was het maar omdat de historische waarheid, die altijd bevrijdend is, er zich tastbaar en onweerlegbaar in aftekent. Voor onze 20e-eeuwse normen en begrippen lijkt die historische waarheid ongeloofwaardig en haast onmogelijk. Het gaat om die Gentse huisarts die zijn patienten ver in de ronde te voet bezocht en in de elkaar opvolgende epidemiejaren van tyfus en cholera zijn bed meestal onbeslapen laten moest. Men wist dat die man ook nog tijd en kunde had om in oude, middeleeuwse documenten de adelbrieven van het Nederlands op te sporen en in het licht te stellen. Thans komt Prof. Dr. A. Deprez met een kleine 5.000 brieven en documenten voor de dag (de bewaarde helft van het oorspronkelijk aantal). Ruim ¼ daarvan (1.338) zijn door de man eigenhandig geschreven; meer dan ⅔ (3.255) zijn brieven die aan hem gericht zijn en in een klein 5% (207) gaat het om brieven of documenten over hem. Men bedenke dat de man noch schrijfmachine noch secretaresse had. In feite had hij niet eens een vrouw. Hij heeft alleen maar zijn eenzaam strijdersleven met 10.000 brieven gestoffeerd, naast al de rest natuurlijk. Men wrijft zich toch eventjes de ogen uit. Te meer daar de inhoud van die brieven meer dan eens een soort archetypische prefiguratie is van de staatsmutatie waar dit land honderd jaar na zijn dood zo moeizaam aan laboreert. In dat opzicht is het werk van Prof. Dr. A. Deprez zelfs bijzonder relevant.
Uit de inventaris blijken de Snellaert-correspondenten ten getale van ongeveer 200 te zijn: 2 Frans-Vlamingen; 8 Duitsers; een twintigtal Franssprekenden; 52 Nederlanders en circa 120 Vlamingen. Onder de eersten noteren wij de Coussemaeker en De Baecker bij de Frans-Vlamingen; Hoffmann von Fallersleben, Höfken en Wolff bij de Duitsers; Leopold I (viermaal) en zijn ministers de Theux, d'Anethan, Nothomb, Rogier, Piercot en Vandenpeereboom bij de Franssprekenden. In het koninkrijk der Belgen was een zekere familiale gemoedelijkheid in die aanvangstijden niet uit de lucht.
De 52 Nederlanders met wie Snellaert regelmatig correspondeerde (een ruim 800 bewaarde brieven) vormen een apart hoofdstuk. Hoeveel Vlamingen hebben het in dat opzicht Snellaert sedertdien nagedaan? De gewezen orangist had een kennelijke aangeboren voorliefde voor Nederland, ook waar het paste om minzaam en hoffelijk de degens te kruisen (J.A. Alberdingck Thijm), maar nog meer om met het heimwee van de moegestreden strijder soelaas te zoeken in de vriendschap (G.W. Vreede).
In deze korte recensie is het onbegonnen werk de 120 Vlaamse correspondenten te citeren, laat staan de inhoud van de brieven te analyseren. Ongeveer de helft van die correspondenten heeft een kleinere of grotere historische bekendheid verworven. Hier komt de naakte, historische waarheid andermaal een zeer schril licht werpen op de ideologische voedingsbodem en achtergrond van de eerste decennia van de Vlaamse beweging. De Snellaert-correspondentie was taalkundig-politiek gemotiveerd, zij was immers gericht tot alwie zich voor het herstel van het Nederduytsch wou engageren. De Snellaert-correspondenten zijn in dat opzicht statistisch significant. Wie waren deze mensen, in de aanvangsperiode 1835-1870? Voor de overgrote meerderheid liberaalgezinden. Enkele cijfers mogen dit staven. Van de 60 Snellaert-correspondenten met historische bekendheid zijn er 26 gematigde Aufklärungsliberalen zoals J.F. Willems en Snellaert zelf; 8 liberaalgezinden die naar het voorbeeld van Conscience en de Laet stilaan naar de katholieke partij evolueren; 19 uitgesproken vrijzinnige liberalen zoals P.F. Van Kerckhoven en J. Vuylsteke, en amper 7 correspondenten, in de lijn van J.B. Bavid, met uitgesproken katholieke signatuur. Het mag zijn dat de grote massa van het Vlaamse volk in de 19e eeuw duidelijk conservatief en kerkgebonden katholiek was; het aanvangsferment van de Vlaamse beweging was dat allerminst. Het heeft er de schijn van dat die Vlaamse beweging eerder als een ‘links’ fenomeen gestart is. Het is pas nadien, gestuwd door de Blauwvoeterie in de West-Vlaamse colleges, dat een overrompelende ‘rechtse’ inslag de wegen van de beweging heeft geleid en haar lotsbestemming bepaald. Nu de Vlaamse Beweging haar eindfase nadert zal het goed zijn dit te gedenken. De wetenschappelijke anatomische deskundigheid van Prof. Dr. A. Deprez zal voor velen in den lande wellicht een vruchtbare revelatie worden.
F.A. COMER (Kortrijk)
februari 1978