Ons Erfdeel Nummer 1, 21e jaargang, 1978:
In ‘Nederlands als teologie-medium’, betoogt Prof. Dr. H.E. Mertens dat de teologie, althans de dogmatische of systematische, volop in het Nederlands wordt bedreven. Bewijzen daarvoor ziet hij in de vele Nederlandstalige teologen die aan
buitenlandse universiteiten of onderzoekscentra zijn verbonden, in de belangrijke en talrijke onderzoekscentra en onderwijsinstellingen in eigen land, in de Nederlandstalige bibliografie die de jongste tijd sterk is toegenomen en tenslotte in het groeiend aantal vertalingen uit het Nederlands.
Dr. Daniël de Vin onderzoekt in ‘Vertalingen voor Neckermann’, waarom de moderne Nederlandse literatuur, tussen 1965 en 1977, in het Duits vertaald, niet op de gewone manier, d.i. via een boekhandel, aan de man kan worden gebracht, maar thans met tien jaren vertraging op de tafels van de grootwarenhuizen tegen weggeefprijzen te koop ligt aangeboden. Hij analyseert het bibliografisch overzicht dat het artikel afsluit vanuit verschillende gezichtspunten: de uitgeverijen, de landen waar de uitgeverijen zijn gevestigd, de vertaalde auteurs en de vertalers.
In ‘Literaire dissidentie in Zuid-Afrika’ beperkt Jan Deloof zijn onderzoeksveld tot de verhouding tussen het officiële Afrikanerdom en de blanke schrijver met het Afrikaans als moedertaal. Hierbij behandelt hij de opeenvolgende literaire generaties. Uitvoerig staat hij stil bij de schrijvers Uys Krige en N.P. van Wyk Louw die de eerste barsten in het Afrikanerdom hebben veroorzaakt. Deze barsten zijn inmiddels met auteurs als Jan Rabie, André Brink en Breyten Breytenbach uitgegroeid tot moeilijk te overbruggen kloven. In de jaren 70, zo besluit de auteur, is gebleken dat voornoemde figuren minder alleen komen te staan nu zij in de ‘Afrikaanse Skrywersgilde’ een bondgenoot en pleitbezorger hebben gevonden. Deze bijdrage brengt een informatie die tot op heden nog nooit bijeen werd gebracht.
Prof. Dr. Carlos Tindemans houdt een vurig en met veel konkrete gegevens gedokumenteerd pleidooi voor de opriching van een ‘centrum voor teateronderzoek’. De behoeften en doelstellingen zijn volgens de auteur ondermeer een forum te openen voor een permanente dialoog over het teater, de voornaamste problemen in de diepte te bestuderen, een centrum te vormen dat het teatergebeuren dokumenteert en een band te slaan tussen teater-maken en teater-verbruikers. Voor de oprichting van het centrum stelt hij de sektie teaterwetenschap van de Universiteit Antwerpen kandidaat.