week de lessen volgen. Het is misschien interessant eens na te gaan waar dit succes van het Nederlands aan te danken is. Aan de lessen wordt heel weinig publiciteit gegeven. Als we zien hoeveel reklames voor talenscholen ons waar dan ook in Tokyo toeschreeuwen, is het toch wel bijzonder dat er voor het Nederlands tussen haar grote broers Engels, Frans en Duits nog plaats over is. Toegegeven, talen leren is, zeker sinds de tweede wereldoorlog, een bezigheid die in Japan buiten de werktijden om een belangrijk deel van haast ieders vrije tijd opeist. De motieven zijn over het algemeen nogal oppervlakkig: iemand die Engels leert, toont daarmee dat hij ‘een man van deze tijd is’, iemand aan wie de wereld niet voorbij gaat. Frans is voor degenen die niet ongevoelig wensen te lijken voor het ‘hogere’, de Cultuur met een hoofdletter, terwijl het Duits nog teert op zijn vooroorlogse reputatie van ‘taal van de wetenschap’. Het talenonderwijs is in Japan een miljoenenindustrie geworden, met alle gevolgen van dien.
In contrast hiermee verschijnt slechts eens in de drie maanden in één of twee grote Japanse dagbladen een miniem berichtje dat door de krant zelf gratis, onder de noemer ‘cultuur’, beschikbaar wordt gesteld. In zo'n annonce staat alleen dat men zich vanaf die en die datum voor de nieuwe cursus van het Japan-Nederland Instituut kan laten inschrijven. Het overgrote deel van de leerlingen komt via deze annonce met het instituut in contact. Nederland en alles wat er vaag mee in verband staat, is hun hobby. Dat is de grootste gemene deler waaronder men hen zou kunnen samenbrengen: de leerlingen van het Japan-Nederland Instituut zijn hobbyisten, die studeren voor hun plezier, niet om zakelijke of prestige-redenen. Voor een leraar zijn dat natuurlijk ideale leerlingen.
Ondanks de grote sprong die Japan de afgelopen honderd jaar de moderne wereld in heeft gedaan, is het land sterk traditioneel gebleven. In Japan blijft het oude vaak naast het nieuwe voortbestaan, soms onzichtbaar maar toch aanwezig. Nederland is, zoals men weet, het enige Westerse land dat op een traditie van langdurige betrekkingen met Japan kan bogen. Betrekkingen die sinds de 17e eeuw bestaan hebben en alleen tijdens de tweede wereldoorlog zijn onderbroken. Nederlands was de eerste Westerse taal die in Japan serieus bestudeerd werd en aanvankelijk werden de wetenschappelijke verworvenheden van Europa via het Nederlands in Japan geïntroduceerd, tot onze taal na het midden van de vorige eeuw door het Engels en Duits verdrongen werd.
De leerlingen van het Japan-Nederland Instituut zijn allen op de één of andere manier in de Japan-Nederland betrekkingen geïnteresseerd. Zo zijn er artsen met belangstelling voor de geschiedenis van de westerse medische wetenschap in Japan, historici gespecialiseerd in alles wat zich op Deshima afspeelde, kunsthistorici die over Vermeen, van Gogh of Mondriaan willen schrijven, enz. enz. Zoveel leerlingen, zoveel redenen. Deze verscheidenheid van werkelijke belangstelling komt de atmosfeer tijdens de lessen natuurlijk ten goede.
Zoals uit een enquête, onder de leerlingen van het instituut gehouden, bleek, wil men hier vooral Nederlands kunnen lezen. Het accent van de lessen ligt dan ook op de geschreven taal, al is Nederlands vanaf het begin van de kursus de taal waarin de lessen gegeven worden.
Het verschil tussen een actieve en een passieve beheersing van een taal is natuurlijk groot. Het eerste vereist een voortdurende omgang met (in ons geval) Nederlanders, een gelegenheid die men in Tokyo maar zelden heeft buiten de twee uur per week op het Japan-Nederland Instituut. Om toch tegemoet te komen aan hen die van plan zijn voor zekere tijd naar Nederland te gaan, is bij de opzet van de lessen van het instituut geopteerd voor de natuurmethode: de les met alle grammaticale uitleg gaat uitsluitend in het Nederlands, hetgeen de leerlingen leert gesproken Nederlands te verstaan (een eerste stap immers naar een actieve beheersing van de taal) en hen dwingt langzaamaan in het Nederlands aantekeningen te maken.
Dat deze methode mogelijk is met leerlingen van wie de moedertaal zo verschrikkelijk anders geconstrueerd is dan enige westerse taal, is te danken aan de kennis van het Engels (tenminste op niveau van de Japanse middelbare school) die alle leerlingen van het instituut verondersteld worden te bezitten.
In twee cursussen van drie maanden krijgen de leerlingen de Nederlandse grammatica en syntaxis in grote lijnen voorgeschoteld, in de volgende cursussen wordt een begin gemaakt met lezen, zonder dat de tekst expliciet vertaald wordt: de kennis opgedaan gedurende de eerste zes maanden is voldoende om iedere zin in het Nederlands uit te leggen. Voorts wordt terzelfder tijd een begin gemaakt met spreektaallessen, waarbij veel nut wordt ondervonden van het door het Nederlandse Ministerie van Onderwijs ter beschikking gestelde lesmateriaal. Het percentage dat in de loop van de afgelopen anderhalf jaar is afgevallen ligt om de 15%. Dit bewijst dat de methode van het instituut bij de leerlingen is ingeslagen.
Hoewel de kennis van het Engels een belangrijke catalyserende functie heeft bij het leerproces van grammatica en syntaxis, is toch het leermateriaal, voornamelijk gepubliceerd in het Engels en qua methode gericht op studenten van wie Engels de moedertaal is, onpractisch gebleken voor het onderwijs aan Japanse studenten. Het zou zeker aan te bevelen zijn als er een grammatica speciaal geschreven voor gebruik binnen Japan, voor de lessen van het instituut gebruikt zou kunnen worden.
R.H. HESSELINK