Ontwikkeling en vernieuwing van het basisonderwijs in Nederland
Het Nederlands basisonderwijs richt zich tot kinderen van vier tot twaalf jaar. Het beoogt een optimale en continue ontplooiing van de leerlingen met inachtneming van de individuele verschillen in hun ontwikkeling. Men wil kleuterschool en gewoon lager onderwijs integreren en binnen deze structuur schoon schip maken met barrières en selectiedrempels.
Knelpunten als de beslissende kalenderleeftijd, het jaarklassensysteem, de stiefmoederlijke behandeling van het affectievecreatieve- sociale element, het ontbreken van een longitudinale leerplanontwikkeling, de te sterke vakkensplitsing, het onvoldoende afstemmen op de socio-culturele beginsituatie van de leerling, het gebrekkig samenwerken van alle betrokken instanties, het meestal voorbijgaan aan stagnaties in het ontwikkelingsproces moeten zoveel mogelijk worden uitgeschakeld.
De nieuwe basisschool zal daarom worden gekenmerkt door:
1. | Het laten ontplooien van ieders persoonlijkheid in een continu verlopend ontwikkelings- en leerproces; |
2. | Het scheppen van ‘gelijke’ kansen, ongeacht het sociaal milieu of de sekse van de leerlingen; |
3. | Het besteden van voldoende aandacht aan de eigen identiteit van elk kind; |
4. | Het tijdig signaleren, onderzoeken en verzorgen van stagnaties in het ontwikkelings- en leerproces; |
5. | Het creëren van aan de aard van de leerlingen aangepaste onderwijsleersituaties. |
In Nederland worden de kleuterleidsters tijdens hun opleiding ingewijd in de didactiek van de zgn. instrumentele, culturele technieken (lezen, schrijven, rekenen) om een aantal kleuters te kunnen leiden bij het aanleren van deze basistechnieken. In de aanvangsklassen van het lager onderwijs past men reeds in tal van scholen het spelend leren toe en de differentiatie binnen de klasgroep. Tussen vele kleuterscholen en lagere scholen bestaan allerlei vormen van samenwerking en uitwisseling. De begrippen wereldverkenning en wereldoriëntering zijn bekende klanken. In dit verband kent men (zelfs) in de kleuterschool het boekenhoekje en in de lagere school het documentatiecentrum en de geïntegreerde leerstofgebieden. Differentiatie gebeurt door lezen en rekenen in vorderingengroepen, kringgesprekken en projectwerk. Er wordt in een aantal scholen ook gewerkt met activeringsprogramma's voor kinderen uit minder gemotiveerde gezinnen. Creatieve, verbale en manuele expressie krijgen een ereplaats. Allerlei individualiseringsvormen staan op tegen het zitten-blijven.
Als ‘avant-garde’-scholen bij het doorbreken van het klassikaal systeem worden beschouwd: de Montessorischoten, de Jenaplanscholen, de Daltonscholen en de Vrije Scholen. Ook in Nederland tracht men de praktische problemen i.v.m. de basisschool door middel van experimenten op te lossen; onder meer de problemen met betrekking tot de integratie kleuterschool- lagere school, de leerplanontwikkeling, de schoolwerkplannen en de onderwijsleerpakketten, de leerkrachtenopleiding, de materiële inrichting van de scholen (gebouwen en uitrusting), de wettelijke regelingen, het bestuur van de scholen en de samenwerking tussen alle betrokken instanties.
Er wordt in Nederland gestreefd naar het samenbrengen van basisonderwijs en middenschool in één gebouwencomplex. Funderend onderwijs aan vier- tot zestienjarigen heet het. Men zoekt hier weer eens abrupte overgangen en veranderingen zoniet uit te schakelen, dan toch te versoepelen en te milderen. Maar tegen de invoering van die éne school bestaan ook soms wezenlijke bezwaren. We vermelden in dat verband:
1. | de grote verschillen in geaardheid tussen kleuter en puber; |
2. | de massale schoolbevolking; |
3. | het educatief verlies voor kleinere gemeenschappen zonder school; |
4. | de te grote verplaatsingen; |
5. | het zeer groot aantal op te vangen basisscholen; |