| |
| |
| |
Hoofdstuk VI
De rol van de staat
Algemene beschouwingen
1. Nu het culturele aspect van het maatschappelijk leven, na het economische en sociale een onderdeel wordt van de overheidszorg, worden privé-initiatieven in grote mate afhankelijk van de officiële goedkeuring. Uit onze studie bleek dat die afhankelijkheid verschillende vormen kan aannemen.
In sommige gevallen nam de overheid het initiatief over van de privé-instellingen. We kunnen hier geen duidelijker voorbeeld geven dan het probleem van de Nederlandse spelling. In 1849 was dat de aanleiding voor de organisatie van de Nederlandse Congressen, dus een binnenskamers filologenprobleem. In 1946 was het mede één van de motieven die aan de basis lagen van het Belgisch-Nederlands Cultureel Akkoord. Meer expliciet werd het vermeld op 21 mei 1958, in een op initiatief van de Nederlandse regering bijgevoegd addendumGa naar eind(1). De idee van de gelijkstelling der universitaire diploma's bestond reeds in A.N.V.-kringen vóór de Tweede Wereldoorlog. Ook deze idee werd later uitgewerkt door overheidsbemoeiingen in het kader van het Belgisch-Nederlands Cultureel Akkoord. Op het Nederlands Congres van 1860 werd voorgesteld een stichting voor studiebeurzen voor Vlaamse studenten aan Nederlandse universiteiten op te richten. Het zou in het cultureel akkoord van 1927 voor het eerst door de overheid geregeld worden en later uitgebreid in het akkoord van 1946. Hetzelfde congres was voorstander van een tolunie tussen Nederland en België, en van de gelijkwaardigheid der diploma's.
Privé-initiatieven kunnen thans niet doeltreffend werken zonder overheidssubsidies. Een illustratie van zulke financiële afhankelijkheid is de reeds in het vorig hoofdstuk beschreven ‘Stichting voor de Culturele Integratie van Noord en Zuid’. De volgende uitspraak typeert het hele probleem: ‘De culturele integratie van Noord en Zuid kan op het particuliere vlak niet alleen stoelen op de vrijetijdsbesteding van een aantal enthousiaste amateurs. De middelen om het werk te professionaliseren dienen voor een belangrijk deel door de overheid ter beschikking gesteld te worden. Het is te hopen dat dit eindelijk eens zal geschieden’Ga naar eind(2).
Tenslotte onderneemt de overheid eigen initiatieven. De realisaties van culturele akkoorden zijn treffende voorbeelden. Hoge staatsfunctionarissen, zoals J. Kuypers, stimuleerden de integratie, o.m. door de oprichting van de Conferentie der Nederlandse Letteren en het lanceren van de idee van een Hoge Raad voor de Nederlandse Cultuur voor een breed forum van privé-instellingen. Het slagen van de culturele integratie is dan ook in hoge mate afhankelijk van een verregaande loyauteit tussen overheid en particulier initiatief, waarbij de morele steun van hoge functionarissen en het representatief karakter van de particuliere verenigingen een beslissende voorwaarde zijn.
2. Een uitgebreide staatsinterventie in de structurering en regeling van het maatschappelijk leven maakt een integratie moeilijker. Inderdaad, in tegenstelling met de spontane indruk als zou een internationale integratie thans meer kans op slagen hebben door de toename van het internationaal contact via intensievere verkeers- en communicatiemiddelen, moet men vaststellen dat het moderne leven met zijn vaak gesofisticeerde structuren, de integratie veel moeilijker maakt. Terecht merkt K.W. Deutsch op dat ‘on the whole, we find that the increase in the responsibilities of national government for such matters as social welfare and the regulation of economic life has greatly increased the importance of the nations in the lives of its members. This has tended to make nationalism more popular and more intractable than before’Ga naar eind(3).
Het culturele aspect ontsnapt niet aan deze tendens. Kon in vroegere tijden een volledige integratie tussen twee landen door een politiek huwelijk, en later in een emotionele bui van taalromantisme, tot stand gebracht worden, dan vergt dit thans een moeizame en ingewikkelde aanpassing van maatschappelijke structuren. Denken we hier alleen maar aan de aanpassing van de diploma's.
| |
Het Belgisch-Nederlands cultureel akkoord van 16 mei 1946
1. Een korte historiek.
Reeds in 1927 was er een cultureel verdrag tussen de beide landen geslotenGa naar eind(4). Door gebrek aan financiën heeft het geen rol van betekenis kunnen spelen. Het was in de ballingschap van de oorlogsjaren dat de beide regeringen de basis hebben gelegd van de culturele samenwerking. Het begin was een overeenkomst, inhoudende dat de spelling van het Nederlands door gezamenlijk overleg zou worden geregeld. Deze overeenkomst, in 1944 gesloten door de Belgische Onderstaatssecretaris van Openbaar Onderwijs, de heer Hoste, en de Nederlandse Minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen, de heer G. Bolkestein, resulteerde in de spellingsregeling van
| |
| |
1946. In de loop van 1945 werd een aanvang gemaakt met de besprekingen ter voorbereiding van het huidige cultureel akkoord. Op 24 januari 1946 werd in 's-Gravenhage het akkoord geparafeerd door Minister Buisseret voor België en Minister Van der Leeuw voor Nederland. Nog voor het akkoord formeel van kracht was geworden, in mei 1946, vergaderde de nieuwe Gemengde Technische Commissie. De installatievergadering had plaats op 8 februari 1946 in Brussel.
| |
2. Het akkoord zelf
Het Akkoord werd ondertekend op 16 mei 1946, bekrachtigd op 22 december 1947, trad in werking op 22 december 1947 en werd bekendgemaakt in het Staatsblad van 30 oktober 1948. Een vergelijking van het Belgisch-Nederlands Cultureel Akkoord met een typevoorbeeld van cultureel akkoord, zoals bv. het Belgisch-LuxemburgsGa naar eind(5), brengt geen noemenswaardige verschillen aan het licht. Enkel het addendum omtrent de permanente verantwoordelijkheid ten aanzien van de Nederlandse taal maakt hier uiteraard een uitzondering opGa naar eind(6).
| |
3. Evolutie van de uitvoering
a. Mettertijd zou het B.-N. Cultureel Akkoord een bredere uitvoering krijgen dan de andere. In 1970 werd een krediet van 6.000.000 BF uitgeschreven. Het evenaarde daardoor de uitgaven voor het Belgisch-Frans akkoord, maar overtrof veruit het Belgisch-Amerikaans (3.570.000 BF) en het Belgisch-Duitse (3.000.000 BF), terwijl het minstens driemaal hoger was dan het bedrag besteed voor de uitvoering van om het even welk ander cultureel akkoordGa naar eind(7).
b. De uitvoering evolueerde geleidelijk naar een culturele integratie. Dit blijkt o.m. uit de evolutie van uitwisseling van studenten en professoren naar de gelijkschakeling van diploma's en de effectus civilisGa naar eind(8). Daaruit mag men echter niet besluiten dat het cultureel akkoord een volledige integratie nastreeft. De realisaties zijn toegevingen aan een politieke drukking, afkomstig van:
1) De privaatrechtelijke organisaties. Zoals verder uit onze studie zal blijken, zijn de meeste adviezen klachten en wensen van de diverse verenigingen, gericht tot de Gemengde Technische Commissie ter uitvoering van het Belgisch-Nederlands Cultureel Akkoord. De kritiek kwam er doorgaans op neer dat men van uitwisseling naar integratie zou overstappen; dit zou insluiten: 1. het scheppen van nieuwe organen en structuren; 2. de uitbreiding van het aantal activiteiten; 3. het stimuleren van het gemeenschapsgevoel.
De volgende handgreep kritieken omvat al deze gegevens:
‘Voor een wezenlijke culturele integratie van Nederland en Vlaanderen is het Nederlands-Belgisch Cultureel Akkoord niet verstrekkend genoeg, er zullen andere organen geschapen moeten worden, maar bestaande activiteiten in het kader van het akkoord kunnen nog in grote mate uitgebreid worden.... Ook bij een eventueel andere opzet van de structuren voor de culturele samenwerking tussen Noord en Zuid... zouden veel van bovengenoemde activiteiten op dezelfde wijze plaats moeten blijven vinden. Ondertussen dient er naar gestreefd te worden de samenwerking in het kader van het Nederlands-Belgisch Cultureel Akkoord sterk uit te breiden’Ga naar eind(9).
‘Dat weinig doordringen tot het bewustzijn van brede lagen van de bevolking deelt het Belgisch-Nederlands Cultureel Akkoord met andere verdragen van soortgelijke strekking. Op de reeds vaak opgeworpen vraag, of de Belgisch-Nederlandse verhouding niet een zeer bijzondere is, die een grotere belangstelling zou doen verwachten, kan hier niet worden ingegaan, maar het is, naar ik meen, een feit, dat die grotere belangstelling niet aanwijsbaar is’Ga naar eind(10).
2) De beleidsnota van 1962Ga naar eind(11). In juni 1962 bood de Gemengde Technische Commissie aan de beide regeringen een officieel advies aan, met de bedoeling een meer bestendige en definitieve politiek te volgen in de uitvoering van het akkoord. De tekst werd ondertekend door J. Kuypers en H.J. Reininck.
Uit de geest van de beleidsnota blijkt duidelijk dat de bedoeling voorzat de culturele uitwisseling uit te breiden tot een culturele integratie. Een toetsing van de ideeën aan het criterium van culturele integratie volgens de normen van K.W. Deutsch laat hierover geen twijfel bestaan. K.W. Deutsch stelde drie punten voorop: een gemeenschapsgevoel, gemeenschappelijke instellingen en een aantal diepgewortelde praktijken.
a) | Herhaaldelijk spreekt de nota van het eenheidsbesef. ‘Een helder besef van de eenheid van de Nederlandse cultuur in Nederland en in België laat inzien dat hier in de strikte zin van het woord, niet gesproken moet worden van “uitwisselingen”, aangezien er geen twee culturele identiteiten in het geding zijn, maar dat het eigenlijk gaat om een voortdurend en onophoudelijk elkaar beïnvloeden, een wezenlijk met elkaar samenzijn en samengaan. De staatkundige scheiding heeft in vroegere jaren
|
| |
| |
| de culturele eenheid overvleugeld’Ga naar eind(12). Dit gemeenschapsgevoel komt het sterkst tot uiting in de wens om een gemeenschappelijk optreden naar buiten, via de leerstoelen Nederlands aan buitenlandse universiteiten, uit te breiden en te verstevigen. Vlamingen en Nederlanders zouden een gemeenschappelijke beschaving moeten uitdragen in de Europese gemeenschappen, de Raad van Europa, de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling, en in breder verband de Verenigde Naties en haar gespecialiseerde instellingen, met name vooral de UNESCO. |
b) | Gemeenschappelijke organen.
‘Uit hoofde van de gezamenlijke verantwoordelijkheid voor de ontwikkeling van de Nederlandse beschaving, houdt zij (de culturele samenwerking) bovendien in, het scheppen van een klimaat waarin deze beschaving, ongehinderd door staatsgrenzen, gemeenschappelijke structuren en organen kan opbouwen, die tegelijkertijd de uitbeelding van haar eenheid en instrumenten van haar ontwikkeling zijn’Ga naar eind(13). Men dacht daarbij aan instituten en laboratoria voor gemeenschappelijk onderzoek, verenigingen en academies waarvan Nederlanders en Vlamingen zonder onderscheid lid zijn. De Conferenties der Nederlandse Letteren werden als een voorbeeld aangeprezen. In het buitenland zouden bibliotheken en instituten voor Belgen en Nederlanders moeten openstaan; de nota verwijst naar de Academica Belgica en het Nederlands Historisch Instituut te Rome, het Belgisch Huis in Keulen, het Institut Néerlandais in Parijs, het Nederlands Archeologisch Instituut in Istamboel enz.
Zeer belangrijk was het voorstel tot oprichting van een Belgisch-Nederlands orgaan, een soort Hoge Raad der Nederlandse Cultuur: ‘Dit orgaan zou door zijn samenstelling en zijn bevoegdheid tegelijkertijd een symbool moeten zijn van de eenheid van de Nederlandse beschaving en een uitdrukking van de wil om deze beschaving tot rijpheid te brengen en haar in staat te stellen een eigen bijdrage te leveren aan de ontwikkeling van de menselijke beschaving in Europa en de gehele wereld. Het zou initiatieven opwekken, mogelijkheden aangeven om de kracht en de eenheid van de Nederlandse cultuur te bevorderen of zijn naam te verlenen aan belangrijke instellingen, manifestaties, publikaties e.d., die aan die kracht en eenheid uitdrukking geven’Ga naar eind(14). |
c) | Een aantal diepgewortelde praktijken.
De nota sluit aan bij wat reeds gepresteerd werd in het kader van het cultureel akkoordGa naar eind(15), maar pleit voor een uitbreiding van deze praktijken op gebieden zoals de kunst, de wetenschap, de volkscultuur, het onderwijs, toneel, radio, TV, pers. Een belangrijk streefdoel is de uitbreiding van het geïnteresseerd publiek: ‘Een wezenlijke voorwaarde voor het slagen van de culturele integratie is, dat het samengaan niet beperkt blijft tot een kleine groep van wetenschapsmensen, leerkrachten en kunstenaars; zij dient te steunen op een krachtige in brede lagen levende volkscultuur’Ga naar eind(16). Een samenwerking van het volksontwikkelingswerk staat hier centraal, tesamen met een actie van radio en TV. |
De beleidsnota heeft een zeer grote invloed gehad. Weliswaar werden de voorstellen niet alle gerealiseerd, maar het zag er naar uit alsof de overheid het sein op groen zou zetten. Het belang van de nota blijkt uit de volgende gegevens:
1) | In haar uitgangspunt stelt de beleidsnota dat de Europese eenwording de fundamentele motivering is voor de culturele integratie. Haar aanhef luidt: ‘De innerlijke kracht van de Nederlandse beschaving zal bepalend zijn voor de bijdrage, die zij kan leveren aan de voortschrijdende integratie van Europa en van de wereld, alsmede voor de plaats, die zij in het Europa en in de wereld van morgen zal innemen. Dit, afgezien van het aandeel dat zij kan hebben in de versterking van de Europese cultuur als zodanig’Ga naar eind(17).
Dr. M. Vandekerckhove uit Kortrijk had dit thema reeds ter sprake gebracht op het Nederlands Congres te Gent (1960)Ga naar eind(18) en Reininck zelf op het Congres te Vlaardingen (1961)Ga naar eind(19), maar nooit werd het zo principieel gesteld. Dit lijkt ons belangrijk omdat de voorgaande integratiemotieven aftands geworden waren: het stamgevoel en de taalromantiek behoren tot de vorige eeuw, de integratie als drukkingsgroep in de Vlaamse Beweging stuitte op het verzet van de Nederlanders en voerde de Vlamingen tot activisme. Dit nieuwe motief gaf een verjongd dynamisme aan de integratiebeweging. |
2) | De privé-initiatieven gebruikten de beleidsnota als uitgangspunt voor hun revendicaties. Op het Nederlands Congres te Antwerpen (1963) bracht J. Kuypers de ideeën van de beleidsnota ter sprake voor een breed platform van privé-instellingen. Tot vandaag nog wordt de nota als een uitgangspunt
|
| |
| |
| beschouwd. Getuige hiervan het jongste memorandum van het A.N.V., aangeboden aan de Cultuurraad voor de Nederlandse Cultuurgemeenschap, aan de Nederlandse en Belgische ministeries, en aan de politieke partijen in Nederland en BelgiëGa naar eind(20). Dit memorandum dateert van 1973 maar gaat uit van de voorstellen vervat in de beleidsnota van 1962. In de tekst heet het: ‘Er werd met name ingegaan op een aantal concrete vraagstukken. Sommige hiervan zijn in de afgelopen jaren opgelost of nader tot een oplossing gekomen. Met andere is men nog steeds niet veel verder gevorderd dan tien jaar geleden. Voor deze laatste blijft het gestelde in de nota zijn waarde behouden’Ga naar eind(21). |
3) | De beleidsnota deed veel stof opwaaien in Wallonië. ‘Nombreux seront sans doute parmi les “anciens Belges” que sont restés la plupart des Bruxellois et des Wallons, ceux qui s'étonneront ou se scandaliseront d'un tel langage. Pour ma part, je trouve que M. Kuypers trace à ses compatriotes du sud le programme de leur action, avec une autorité d'autant plus assurée qu'elle émane du Ministre plénipotentiaire chargé des relations culturelles internationales au Ministère de l'Education nationale, Flamand de surcroît. Toutes les garanties, en somme, pour qu'à l'abri de ce patronage officiel, nous puissions reclamer, à notre tour l'intégration culturelle de la Wallonie à la France’Ga naar eind(22). |
De uitvoering van de voorstellen liet echter op zich wachten. De negatieve houding van de Franstaligen speelde hier allicht een rol, te meer daar de communautaire tegenstellingen in de zestiger jaren ongewoon scherp waren door de kwesties Brussel en LeuvenGa naar eind(23). Het verzet van sommige partijen en de nog niet gerealiseerde cultuurautonomie werkten eveneens remmend.
Bovendien leek de beleidsnota niet gestuwd door een sterke politieke wil. J. Kuypers was socialist en de B.S.P. had nauwelijks enige belangstelling voor de culturele toenadering. Zij is trouwens nooit de meest dynamische partij geweest in de Vlaamse aangelegenheden. Kuypers leek dan ook eerder een eenzame profeet in een politieke woestijn dan de spreekbuis van een politieke tendens.
| |
4. De Gemengde Technische Commissie.
Door het brede opzet van het akkoord ontstond binnen de Gemengde Technische Commissie een brede waaier van subcommissies, die elk een eigen deel van de uitvoering op zich namen.
Zo bestonden er in 1970 vier belangrijke subcommissies:
1. | Subcommissie Volksontwikkelingswerk, jeugd- en jongerenwerk en cultureel grensverkeer, met drie werkgroepen:
- | werkgroep jeugd; |
- | volksontwikkelingswerk; |
- | cultureel grensverkeer. |
|
2. | Subcommissie Muziek, met als taak o.m.:
- | de inrichting van componistendagen; |
- | stages voor conservatoriumleerlingen; |
- | uitwisselingsconcerten; |
- | betaling conservatorium-directeurs. |
|
3. | Subcommissie Neerlandistiek in het Buitenland. |
4. | Subcommissie Equivalentie van de diploma's en effectus civilis, met aparte werkgroepen voor:
- | het middelbaar onderwijs; |
- | kleuterleidsters; |
- | regenten; |
- | technisch onderwijs; |
- | maatschappelijke werkers; |
- | universitair niveau; |
- | eenmaking muziekterminologie; |
- | permanente contactcommissie lager onderwijs. |
|
|
-
eind(1)
- De tekst luidt: ‘De verdragsluitende partijen zullen overleg plegen omtrent alle maatregelen inzake de schrijfwijze van de Nederlandse taal. Zij zullen alles in het werk stellen om eenvormigheid van de schrijfwijze der Nederlandse taal te bevorderen’ (29 maart 1957). Het addendum trad in werking op 21 mei 1958.
-
eind(2)
- Zie ‘Stichting voor de Culturele Integratie van Noord en Zuid’, in Neerlandia, 72 (1968), p. 369-370.
-
eind(4)
- De inhoud ervan wordt in artikel 1 uitgedrukt: ‘Titel 1: Algemene Bepaling. Artikel 1: Dit verdrag heeft ten doel de intellectuele betrekkingen tussen België en Nederland te versterken, inzonderheid door de uitwisseling van hoogleraren mogelijk te maken alsmede door de vestiging van twee beurzen, een door de Belgische regering, ten behoeve van een Belgisch onderdaan, die zijn studiën in Nederland wenst voort te zetten, en een door de Nederlandse regering ten behoeve van een Nederlander, die zijn studiën in België wenst voort te zetten of aldaar onderzoekingen wenst te doen’; zie Tien jaar culturele samenwerking België-Nederland, 1946-'56, 's-Gravenhage 1956, Bijlage I, p. 1. Ter uitvoering werd een Technische Commissie ingesteld met twee afdelingen, één te Brussel en één te 's-Gravenhage, respectievelijk aangeduid door de minister van Wetenschappen en Kunsten van België en de minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen van Nederland.
-
eind(5)
- Zie R. Nijskens, De internationale culturele betrekkingen van België na Wereldoorlog II, Eindverhandeling Katholieke Universiteit te Leuven, 1973, Bijlage 4, p. vii.
-
eind(6)
- Het resultaat trouwens van dit aspect van de samenwerking werd samengevat en gepubliceerd in de Woordenlijst van de Nederlandse Taal, samengesteld in opdracht van de Nederlandse en de Belgische regering, 's-Gravenhage 1954. Het addendum werd pas in 1958 toegevoegd.
-
eind(7)
- Voor de cijfers zie R. Nijskens, op. cit., p. 39.
-
eind(8)
- Voor een overzicht van de realisaties van het akkoord gedurende de eerste tien jaar, zie H.J. Reininck - J. Kuypers, Tien jaar culturele samenwerking België-Nederland, 1946-1956, 's-Gravenhage 1956.
-
eind(9)
- A. Willemsen, ‘Noord-Zuid integratie. Enkele praktische problemen’, in Neerlandia, 73 (1969), p. 274.
-
eind(10)
- G.H.L. Schouten, ‘Enkele kanttekeningen bij het 20-jarig bestaan van het Belgisch-Nederlandse Cultureel Akkoord’, in Volksopvoeding, 16 (1967), p. 11.
-
eind(11)
- Voor de volledige tekst zie De Belgisch-Nederlandse culturele samenwerking in de naaste toekomst, Publikatie van het Ministerie van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen, 1962. Ook te vinden in Neerlandia, 75 (1971), p. 211-217.
-
eind(15)
- Een gedeeltelijk overzicht hiervan werd gepubliceerd in de brochure Tien jaar culturele samenwerking België-Nederland, 1946-1956, uitgegeven door de Gemengde Technische Commissie.
-
eind(20)
- Voor de tekst zie ‘Een nieuwe aanpak (1973)’, in Neerlandia, 78 (1974), p. 92-95.
-
eind(22)
- M. Piron, ‘Pour l'intégration culturelle de la Wallonie à la France’, in Le Bulletin du Grand Liège, 52, april 1964, p. 36.
-
eind(23)
- Zie J. Kuypers: Congres te Rotterdam.
|