verscheidene wetsontwerpen over de decentralisatie van het ekonomisch beleid gaan aan de provinciale raden voorbij, terwijl de nieuwe strukturen daarenboven het niet denkbeeldige gevaar van uitholling en overneming van taken opleveren.
Voor de Ekonomische Raad voor Vlaanderen, die daarbij eveneens de mening vertolkt van de bestendige deputaties der provincies Antwerpen, Limburg, Oost- en West-Vlaanderen, dienen daarenboven, alleen reeds uit hoofde van hun representatieve vertegenwoordiging en van hun doeltreffende werking bij de ekonomische expansie, de provinciaal ekonomische raden erkend te worden als ontwikkelingsorganen in de respektievelijke provincies Uit dit alles moge blijken dat voor de provinciale organen dagen van brede activiteit en grote verantwoordelijkheid zijn weggelegd, en welke zware maar tevens verheven en heerlijke taak de goeverneur te wachten staat.’
De Heer Kinsbergen belichtte zijn algemene taak ook nog als volgt.
‘Het is met deze hypotheek op de rug dat de goeverneur van de ene plechtigheid naar de andere gaat, zonder verpozen, dag in dag uit. Het komt mij trouwens voor dat in een provincie en een stad als Antwerpen, met zovele ekonomische, sociale en kulturele verwevingen, een goeverneur het recht niet heeft zich aan die maatschappelijke vormen te onttrekken. En daarbij moet hij, alle verhoudingen inachtnemend, rechtvaardig te werk gaan. Het is hem niet te vergeven bepaalde sektoren van het verenigingsleven en van de samenleving te veronachtzamen.
Alles bij elkaar moet dat publieke leven natuurlijk niet tragisch opgenomen worden. Integendeel. Als geen ander heeft een provinciegoeverneur de gelegenheid in kontakt te zijn met de meest diverse milieus in zijn ambtsgebied. Bovendien geniet hij het voorname voorrecht en de onmiskenbare voldoening bij alle belangrijke manifestaties betrokken te worden.
Wanneer ik vandaag de eer geniet op een jubeldag van Uw vereniging het woord te mogen voeren, dan voel ik dit aan als een belangrijke gebeurtenis. De uitnodiging die U tot mij gericht heeft om de feestrede uit te spreken, heeft voor mij bovendien nog iets speciaals. Het is mijn eerste voordracht als goeverneur van de provincie Antwerpen en in die hoedanigheid acht ik mij ook bijzonder gelukkig het Verbond van Vlaamse Academici te kunnen gelukwensen met zijn 400ste ontmoeting. Uw jarenlange, onverdroten aktiviteit heeft een rijke oogst gelaten; dat Uw toekomst even bloeiend en vruchtbaar moge zijn.’
Een opwekkend en hoopvol dankwoord van Prof. Dr. W. Opsomer, Algemeen Voorzitter van het V.V.A., besloot de 400ste ontmoeting van Gouw-afdeling Antwerpen.
Excellentie en Vriend/Hoogwaardigheidsbekleders/ Vrienden-Academici.
De gouwvoorzitter had het me gevraagd, zou jij willen bedanken, want ik zal zo veel reeds hebben moeten vertellen en zeggen? En ik heb het aanvaard.
‘Bedanken’ en dan moet je daar maar eens die hele dikke turf bij te pas brengen waarop in gulden letters geschreven staat: ‘Het juist woord’ van Pater Brouwers. Wat die man aan woorden tezamen gebrouwen heeft! En dan moet je afdalen tot in de ravijntjes van de enorme, nog veel zwaardere ‘Grote Van Dale’, om te ontdekken dat voor het begrip maar twee woorden voorhanden zijn, ttz. ‘bedanking of dank, en erkentelijkheid’. Er is niets verder te zoeken! Dat noem ik een armoedige woordenvoorraad en, ja, een mager stijlpotentieel is er onvermijdelijk het gevolg van! Is dat de illustratie misschien van spreekwoorden als ‘Dankbaarheid is dun gezaaid en nog dunner afgemaaid’ of ‘Ondank is 's werelds loon’? Ik weet het niet maar het heeft er mij in elk geval toe aangezet al degenen aan wie die erkentelijkheid en die dankbaarheid moest betoond en betuigd worden voor wat er gebeurde, vandaag en reeds acht dagen tevoren alleen een beetje samen te ballen en er in een reis het woord ‘dankbaarheid’ aan te pas te brengen.
Er is vooreerst de gastvrijheid. De gastvrijheid van de ruimte en dat begon reeds verleden week, op vrijdagavond. Toen werd in de N.V. ‘Ippa’ getoond het plukje schilderijen die men ophaalde links en rechts bij enkele van onze leden; dat mocht daar opgespijkerd worden en het doet het daar heel goed.
Er is de gastvrijheid hier vandaag in de ‘Bank van Parijs en van de Nederlanden’. U hebt het zo pas gehoord, wij hebben, om de onhebbelijke verzuiling een beetje tegen te werken, driemaal de benaming van dit Verbond veranderd en nu geef ik in overweging of het misschien niet aardig zou zijn de beginletters V.V.A. te bewaren, maar er een ander begrip aan vast te spelden ‘Het Verbond van Verwende Academici’. Ze zijn allemaal prachtig geweest die ons hebben bijgestaan!
Er is niet alleen de ruimte, er is niet alleen het dekor, er zijn ook de mensen gewoon, zij die zich hebben ingezet: de gouwvoorzitter en zijn staf, de academici van het muzikaal kwintet, maar er is vooral de spreker op deze akademische zitting, onze vriend Andries Kinsbergen. Aan allen is erkentelijkheid en dankbaarheid verschuldigd.
Excellentie en vriend, zonder eraan te denken wellicht, hebben we met ons tweeën de oude procedure-modaliteit gehuldigd: we hebben een beetje gedaan aan onderlinge voorafgaandelijke uitwisseling van processtukken. U zond me de tekst van uw rede en ik bracht u gistermiddag een bezoek en daar heb ik uitgestippeld wat ik allemaal liefst bij deze gelegenheid zou zeggen. Dat vertoont een aantrekkelijkheid, want wij hebben alles met zijn tweeën twéémaal beluisterd!
Achtbare toehoorders, dat onderhoud van gisteren was er een van het heerlijkste gehalte! Er was in de lucht, buiten, véél goud en blauw en er was evenveel open, helder en direkt kontakt in de sfeer van gistermiddag. Waaraan lag dat? Ergens in ‘Ons Volkskarakter’ heeft Marnix Gijsen geschreven in 1932, beter misschien: in 1932 gedrukt en vóór die tijd neergepend, een passus waarin men het volgende leest: ‘... zelden of nooit laten de Vlamingen zich imponeren door de uiterlijke kentekenen van ambt of waardigheid; met onbarmhartige klaarheid van inzicht tasten ze dóór de uniform heen, recht naar het hart van de mens. Sedert Reinaert de Vos hebben ze geleerd dat de funktie in zekere mate moet geëerbiedigd worden, maar de funktionaris, als het moet, die weet men met bijtende ironie te bejegenen’. ‘Recht naar het hart’, ja, daar moet het naar toe gaan; het is ook het essentieelste.
Eens vertelde me een Korsikaan hoe op zijn eiland een boer naast zijn vrouw noest hun grond aan 't wieden waren. In dat peperdroog heet land ging er plots een stofwolk op en paardehoeven klopten, en één twee drie koetsen glommen in de zon en toen riep die boer: ‘Josephine, Josephine, regarde, regarde, c'est le Gouverneur de la Corse!’ Maar het vrouwtje wiedde voort en ze zei: ‘Oui, oui, oui, il en faut comme cela.’ Die het me vertelde