Dat ‘de pen kon hanteren’ is niet onverenigbaar met wat IJzer schreef, dat hij geen stylist was. Daar was de dokter het overigens mede eens. Cordemans haalt Dr. van de Perre zelf aan, nadat hij erop gewezen heeft dat die, zoals alle tijdgenoten, in het Frans was opgeleid geworden en zijn leven lang beter Frans kende dan Nederlands, ‘ik ben geen stylist, en dagelijks ondervind ik, hoe wij, Vlaamse jongens, door ons verfranst onderwijs onbeholpen en onmondige kinderen blijven om onze gedachten uit te drukken.’ Maar die zwakheid in het hanteren van de eigen taal nam niets weg van de door Elias aangestipte slagvaardigheid en efficiëntie van de polemist zelf.
De strijd voor de vernederlandsing van het middelbaar onderwijs. daarnaast die voor de vernederlandsing van het Hoger Onderwijs, Gent, en de telkens weerkerende botsingen die onstonden tussen de katholieke Vlaamse strijders en de kerkelijke hiërarchie, brachten Dr. van de Perre, door de kracht van zijn overtuiging, zijn werkzaamheid en durf weldra op een eersterangsplaats in de voorste gelederen van het strijdend Vlaanderen.
Volkomen gemis aan persoonlijke ambitie, aan zelfzucht, behoorde echter tot zijn meest kenmerkende karaktertrekken.
De invloed die hij aldus verworven had gebruikte hij niet voor zelfzuchtige doeleinden. Hij had alleen oog voor wat, naar zijn inzicht, het Vlaams belang vorderde. De oude leeuw, Mr. Edward Coremans, zou weldra moeten vervangen worden. Dr. van de Perre ging te Freiburg Frans van Cauwelaert opzoeken, en bewoog hem zich in 1910 voor de Nederduitse Bond kandidaat te laten stellen.
Voor de - ook betrekkelijk - jongeren weze er hier aan herinnerd dat de Nederduitse Bond de laatste overgebleven vereni ging was die, met andere, in de jaren zestig, de bekende Antwerpse Meetingpartij, hadden opgericht.
De Bond was niet konfessionneel, al waren, sedert de vrijzinnigen zich geleidelijk teruggetrokken hadden, de leden meestal katholieken.
Dat gaf, kort na de verkiezing van Van Cauwelaert tot volksvertegenwoordiger in 1910, aanleiding tot een grappig incident. De nieuwe gekozene was noch met de plaatselijke omstandigheden en retroakten, noch met de speciale Antwerpse mentaliteit goed vertrouwd, en hij liet zich vrij gemakkelijk door zijn eigen welsprekendheid voortdrijven.
In een rede voor de Bond liet hij zich ontvallen: ‘wij katholieken’. De oude Sips, een trouwe Vlaamse kamper, en tevens een door en door vroom man, die dagelijks de Mis bijwoonde, veerde recht en onderbrak de ietwat onthutste redenaar: ik wil voor niets ter wereld uitgemaakt worden voor ‘ne katholiek’.
In 1912, teken van de vorderingen van de vlaamsgezindheid te Antwerpen, kon Van Cauwelaert zich doen aanstellen als kandidaat voor het kanton Borgerhout. De opengevallen plaats in de Nederduitse Bond moest Dr. van de Perre dan willens nillens aanvaarden, en hij werd in 1912 volksvertegenwoordiger, en dadelijk secretaris van de kleine ‘Vlaamse groep’, niet meer dan een 7-tal leden indien ik het goed voorheb. Antwerpen was er in vertegenwoordigd door Mr. Adelfons Henderickx, naast Van Cauwelaert en Van de Perre.
Van dan af ontwikkelde de dokter een toenemende bedrijvigheid, stond hij onvermoeid en onverschrokken in de bres, stegen zijn gezag en invloed.
Zijn optreden in het parlement bleef niet onopgemerkt. Bij het naslaan van de Handelingen van de Kamer 1912-1913 trof mij in zijn tussenkomsten o.a. in de behandeling van de wetsontwerpen betreffende het leger en het onderwijs, hoe grondig gedokumenteerd hij altijd was. De som werks die hij zich getroostte was indrukwekkend, en dit heeft zijn later optreden, met woord en pen, steeds gekenmerkt.
Het is bv. gewoon verbazend welk een studiearbeid hij zich oplegde tijdens de oorlog, bij de behandeling van de problemen waarvoor de omstandigheden hem stelden.
Zijn belangstelling was ongewoon ruim, en ging gepaard met behoefte aan grondigheid in alles wat hij aanpakte. Zelf mocht ik dat te Londen ondervinden. Tijdens een gesprek met hem, dat o.a. liep over de Vlaamse vooruitzichten, en de dokter, gelijk dat nu een halve eeuw geleden algemeen was in het Vlaamse kamp, als een reden tot optimisme het hoog geboortecijfer in Vlaanderen aanhaalde, was ik zo vrij zijn aandacht te vestigen op een boek van de bekende Franse economist Paul Leroy-Beaulieu, dat van aard was dat optimisme heel wat te temperen.
Bij een nieuw ontmoeten, enkele weken later, en dat tekent hem ten voeten uit, sneed hij het onderwerp opnieuw aan, en het bleek dat hij in de bibliotheek van het British Museum niet alleen het werk van Leroy-Beaulieu, maar een reeks andere, meestal Engelse, over bevolkingsproblemen had bestudeerd. Onnodig te zeggen dat hij er dan heel wat meer over wist dan ik. Het vraagstuk van de nataliteit was nooit ver uit zijn gedachten en het oefende een niet geringe invloed uit op zijn beoordeling van toestanden en vooruitzichten: ‘als de landen moeten vechten tot ze uitgeput zijn, dan staat het overwonnen Duitsland er beter voor dan het zegevierend Frankrijk, want dan blijft er aan Duitse zijde bevolking en werkkracht. Dat kan Frankrijk binnen 30 jaar verhelpen als 't zich betert. En dan nog!’
Wij zagen Dr. van de Perre reeds als een zeldzaam onbaatzuchtig flamingant, als een man met zin voor degelijkheid, behoefte aan grondigheid en ruime belangstelling.
Zijn vestiging te Antwerpen moest, bij een realist als hij, zijn aandacht richten op alle problemen die verband hielden met onze grote haven. In 1913 reeds verscheen van zijn hand in Dietsche Warande en Belfort een bijdrage over het Rijnkanaal en in dat zelfde jaar publiceerde hij een lijvige, stevige brochure over ‘De bevaarmaking der Maas en de scheepvaart tussen Antwerpen en de Rijn.’
Het spreekt vanzelf dat de oorlog die bekommernis nog verscherpte, en dat Dr. van de Perre er weldra een groot gedeelte van zijn aandacht aan wijdde.