Hoofdstad Brussel, wurgster van het Vlaamse wezen.
Geachte vergadering, 17% der kinderen die door Vlaamse ouders naar de school worden gestuurd in deze van oudsher doorvlaamse stad, krijgen nog onderwijs in de taal van diegenen uit wie zij gesproten zijn. 24% der ganse bevolking vindt nog de moed bij volkstelling te verklaren: Vlaams in mijn taal, Nederlands. 66% waren ze bij de eerste volkstelling die plaatshad in de hoofdstad, in 1848.
We horen nog de onheilspellende, de bedroevende woorden die klonken uit de mond van onze leiders, 30, 40 jaar geleden. De hoofdstad gaat de fatale weg op. Zij is een machine van ontvlaamsing van de Vlaming die er wonen gaat.
De cijfers bevestigen hoezeer zij, die helderzienden, onze leiders van die jaren, gelijk hebben gehad, ons te waarschuwen dat de strijd lang zou zijn, lang zou moèten zijn, verbeten en verbitterd, zo we Vlaanderen niet naar de totale nederlaag in 't hart van ons land willen zien gaan, in de hoofdstad die nochtans de fierheid zou moeten dragen, ook voor de wereld te getuigen van die hoge, die onsterfelijke Vlaamse cultuur, ware 't alleen maar de architectuur, de beeldhouwkunst, de schilderkunst die een internationale taal spreekt, voor ieder mens verstaanbaar. De taal der supreme schoonheid zelf. Want is er één tempel de kunst gewijd op dit wereldrond, die zich niet arm en beroofd voelt, zo hij niet roemen kan op de aanwezigheid, in die tempels der hoogste waarden, van meesterstukken, geschapen in dit kleine stukje grond dat Vlaanderen heet? Brugge, Gent, Antwerpen, Leuven, en voorwaar óók Brussel, toen het nog ten volle Vlaams was?
We weten wel hoe 't werk van ontvlaamsing zich aan de Vlaming in Brussel voltrokken heeft. Als economisch zwakke, als cultureel kwetsbare, weerloze haast, is hij er gekomen, arbeid zoekend, - alles wat het teken van macht droeg, politieke, financiële, sociale, alles waarvan het heil van een nieuwgekomene afhing, zijn aanvaarding onder medeburgers; voor hem en voor zijn kinderen, zo deze vooruitgang wilden maken in die wereld, - dat alles was Frans, eiste verfransing.
Weinig eervol is het zulke weerloze, onbeschermd, zijn hoogste goed, zijn diepste persoonlijkheid, te ontroven waar hij een zwakke is, een arbeider meestal, die om den brode vechten moet.
Hij is vrij zijn kinderen te sturen naar de school die hij wil, zegt men schijnheilig.
Ach ja wat rijke vrijheid! Dezelfde vrijheid van de huisvader die niet zolang geleden werd ingeroepen om de arbeid te verdedigen van kinderen die in werkhuizen en fabrieken ploeterden, in plaats van naar school te gaan: de familievaders waren immers vrij het karig loon dat zij hun betaalden aan te vullen met de arbeid van hun kinderen, tien of acht jaar oud?
We weten niet hoeveel kinderen van Vlamingen dank zij die gezegende vrijheid naar Franse scholen werden en worden gestuurd, om dáár, bijna steeds reddeloos, ontvlaamst te worden.
Maar de mannen die wij eren, de Edgard van Cauwelaerts, de Roossens, de Fayats, die de strijd, het haast desperate strijden, zeggen het ons: het is de hoogste tijd zo gij wilt, gij in de rest van Vlaanderen, dat niet alles hier ten onder gaat.