Tydskrif vir Geesteswetenskappe, december 1965, nr. 4.
Bevat een artikel van prof. B.F. Nel van de Universiteit van Pretoria over ‘De immigranten en de taal en cultuur van de Afrikaner’.
De schrijver gaat uit van de strijd, die de Afrikaner met grote felheid heeft gestreden voor de rechten van zijn taal en cultuur onder het Britse regiem. Men streed toen o.a. voor scholen met de moedertaal als voertaal, een strijd waaraan vele culturcle verenigingen meededen. Na de tweede wereldoorlog triomfeerde het Afrikaanse nationalisme, maar onder de toen zo gunstige omstandigheden hebben de Afrikaners zich niet gerealiseerd, dat waar ook twee talen en twee culturen zich naast elkander hebben te ontwikkelen, de culturele strijd nóóit tot een einde komt niet tot een einde màg komen.
De culturele geschiedenis van de Afrikaners kent perioden van enorme opleving en vooruitgang, maar ook van inzinking en teruggang, met de onvermijdelijke els het culturele evenwicht te herstellen.
Als wij rekening houden met de grote invaste van immigranten in de laatste jaren achten wij het hoe langer hoe meer noodzakelijk ons te herinneren - aldus de heer Nel - dat taal en cultuur geestelijke scheppingen zijn van de hoogste orde en dat deze beide tot elke prijs dienen te worden bewaakt, vooral daar de Afrikaner op dat gebied sterk verslapte.
De meer dan 30.000 immigranten, die jaarlijks worden toegelaten, versterken in hoodzaak de Engelse taal en cultuur.
De Nederlandse immigranten zijn eigenlijk de enigen die zich vereenzelvigen met de taal en de cultuur in Zuid-Afrika. maar met uitzondering van deze groep èn een deel van de Duitse immigranten, zenden alle andere immigranten hun kinderen naar Engelse scholen.
Daarom lijkt het hoogst noodzakelijk, dat de regering op korte termijn een onderzoek doet instellen naar de educatieve, culturele, sociologische en economische aspecten van de binnenkomende immigranten, om t.z.t., aan de hand van de verkregen gegevens, het onderwijs in Zuid-Afrika daarop af te stemmen.
Jubdeumnummer Veldeke, januari 1966, met inleidende bijdragen van de Bisschop van Roermond, Z.Exc. Cals en de commissaris der Koningin in de provincie Limburg.