bij Paul Kruger aan het pioniersland Transvaal, waar een uiteenwonende bevolking van boeren de toon aangaf. Maar er is overeenkomst. Het Nederland van Oranje en het Transvaal van Kruger waren beide gemeenschappen in wording, die zich uit een groter geheel losmaakten, de Nederlandse republiek uit het Bourgondisch-Habsburgse geheel der zeventien Nederlanden, en Transvaal uit het nog niet begrensde Zuid-Afrika, dat door de Kaapkolonie bestreken werd. Het geschiedde telkens in strijd met een wereldmacht, met het Spaanse Rijk in het ene geval, met Engeland in het andere.
Willem de Zwijger en Paul Kruger waren beiden krijgsman en staatsman en bij beiden is de nadruk op het laatste komen te vallen. Beiden genoten groot vertrouwen en waren de leidslieden naar wie werd opgezien voor uitkomst uit verwarrende moeilijkheden. Men wordt zich de overeenkomst ook bewust als men leest dat Oranje in zijn later leven, verarmd en vroeg verouderd, door dezelfde natuurlijke wijsheid en waardigheid opviel als men ook bij de Boer Paul Kruger trof. Bij alle verschil hebben de twee staatslieden nog meer trekken gemeen. Beiden hebben hun leven lang besef gehad van de grotere eenheid, waaruit zij afkomstig waren - Kruger uit het Zuid-Afrika van de Afrikaners, dat zich van de Kaap steeds verder Noordwaarts uitbreidde en waarmee hij de samenhang steeds heeft erkend; Oranje heeft nooit de samenhang der Bourgondische Nederlanden vergeten, waarin hij aan het Hof te Brussel had leren geloven.
Oranje is begonnen als lid van de hoge adel, en heeft zich het eerst in gekwetste trots tegen de regering gekeerd als kampioen van de adelsmacht. Zijn helder politiek inzicht heeft hem echter al gauw boven zijn standgenoten verheven in het besef dat alleen heil te verwachten was van samengaan van alle ontevreden groepen: burgerij en calvinisten en ook de lagere adel, die in zijn vertrouwenspositie door de maatregelen van de ambtenaren der centrale regering bedreigd werd.
Kruger is evenzo aanvankelijk partijman geweest. Hij heeft als Dopper de Hervormde Kerk weerstaan. Hij heeft behoord tot de tegenstanders van een president Pretorius en hij heeft president Burgers bestreden. Het scheen dat hij in de verwarring en de verdeeldheid een bijzonder welgevallen had. Pas de eerste ondergang van de Republiek in 1877 heeft hem de kracht van de eendracht doen beseffen en sindsdien houdt hij als president niet op zijn burgers tot vrede en verdraagzaamheid aan te sporen.
Het is een zich langzaam voltrekkend proces geweest dat Kruger tot rijpheid heeft gebracht.
Ook Oranje heeft nog lange tijd nodig gehad om tot volle wasdom te komen en boven partijen een volk te leren zien, dat op zijn best nog slechts in beginsel aanwezig was. Het is ook bij hem gegaan ten koste van leed en tegenslag en heeft hem geleerd zijn vertrouwen op God te stellen.
Hier ontmoet hij Paul Kruger dan weer, ook in die zin dat hij steeds zijn eigen weg door en in het geloof is gegaan en Gods bestiering met het volk uit eigen ervaring heeft afgeleid. Hij is nooit een integrale Calvinist geweest, die de waarheid van de kerk ten volle in zich opnam. Als hij hier dan weer van de ander schijnt te verschillen, bedenke men dat ook Kruger binnen de overtuigingen van zijn kerk een sterk persoonlijke verbondenheid met God heeft beleefd en daaraan op eigen wijze placht uiting te geven. Dàt juist heeft hem de kracht van overtuiging geschonken, die het mogelijk maakte hogere verdraagzaamheid te prediken en tot terugdringen van kerkelijke en staatkundige twisten aan te manen. Alleen in zulk een verdraagzaamheid zou de eenheid van Transvaal en van geheel Zuid-Afrika tot haar recht kunnen komen.
In gelijke geest heeft Oranje de eenheid der Nederlanden willen handhaven tegenover groepsverbondenheid en particularisme, kerkelijke verdeeldheid en onverdraagzaamheid. Het was van beiden een zeer persoonlijke bijdrage tot de volkswording, en zij lag niet in de geest van hun tijd.
Teleurstellingen zijn de twee staatslieden niet bespaard gebleven en zij drukten zwaar. Oranje was een oud man toen hij nog maar 50 jaren telde. In de laatste jaren van zijn leven ontstond gemor over het vertrouwen dat hij in Frankrijk stelde; zijn populariteit verminderde duidelijk. Toen hij stierf scheen het vaderland tot ondergang gedoemd.
Ook Kruger ondervond aan het eind van zijn laatste ambtsperiode toenemend verzet. De afkeer jegens de Nederlandse helpers, waarin hij vertrouwen stelde, groeide. Hij heeft moeten plooien en schikken en soms heeft het geschenen alsof zijn zetel wankelde.
Ondanks de teleurstellingen hebben Oranje en Kruger niet versaagd. Geen van beiden heeft zich ooit in een bui van terneergeslagenheid hooghartig van de schare afgewend. Zij zochten nooit zichzelf, maar wilden slechts dienen en vermanen.
Noch Oranje noch Kruger hebben bereikt wat zij zich hadden voorgesteld. Prins Willem is voor de Nederlanders de Vader des Vaderlands, maar het vaderland waarvan hij de grondvester was, bleek iets heel anders te zijn dan hij zich had voorgesteld, al heeft het vestigen van de Republiek der Zeven Provinciën later wel gegolden als het doel waarvoor de opstand begonnen was.
Paul Kruger heeft de ondergang van de Zuid-Afrikaanse Republiek beleefd en de nieuwe opgang van het Afrikanerdom heeft hij wel voorspeld, maar niet mogen aanschouwen. Oranje stierf met het bange voorgevoel dat alles verloren was. Geen succes dus als bekroning van een leven van toewijding aan de grote zaak.
Oranje heeft de grondslagen kunnen leggen voor een onafhankelijke staat, waarin de Nederlanders zich naar eigen aard konden ontwikkelen en bewust konden worden van eenheid boven verscheidenheid. Vóór hem was er geen Nederlands volk. Zonder hem zou het niet zo zijn geworden als is geschied.
Paul Kruger was de man die de Afrikaner de weg heeft gewezen tot volks- en staatsbestaan en hem heeft voorgehouden, dat de normen daarvoor berusten in de zedelijke eisen die uit goddelijke geboden voortvloeien. De wijding, die de ondergang in 1902 daardoor verkregen heeft, blijft lichten boven het voortbestaan van de Afrikaners en kan hun de overtuiging geven dat hun land slechts schade lijden kan als zij niet langer een zelfstandige bijdrage mogen leveren in de omgeving, waarin zij geplaatst zijn.
In de geschiedenis komt men bij de beoordeling van mensen en gebeurtenissen vaak te staan voor het probleem van de verhouding van historische en morele grootheid, en daarmee voor de vraag of de staatsman aan zedelijke wetten gebonden is. Het laatste wordt vaak ontkend en dan wordt de eretitel van groot man opgeëist voor personen voor wie wij moeten huiveren, al erkennen en bewonderen wij misschien ook hun vooruitziende blik en scheppende kracht.
Bij Prins Willem en bij president Kruger worden wij niet voor dit vraagstuk geplaatst. Wij eren hen als wegbereiders die tevens het goede hebben opgewekt en als strijders die zich aan hoge zedelijke normen gebonden hebben betoond, ook in staatkundig streven. Het heeft in Nederland zowel als in Zuid-Afrika sterke invloed gehad en behouden op het beoordelen van historische verschijnselen. In de overeenkomstige morele grootheid van hun beste nationale figuren hebben Nederland en Zuid-Afrika zo een mogelijkheid tot wederzijds begrip. In de verering die Kruger en Oranje genieten, hier en ginds, steekt een aanwijzing dat men goed doet over en weer met het verwijt van morele verwording voorzichtig te zijn.