Spiegel Vlaamse beweging
Een Europees gewetensprobleem
Prof. dr. H. Brugmans
Wanneer Europa iets te ‘exporteren’ heeft in de wereld, dan is het de onaantastbaarheid van de Mensenrechten.
Het was een mooi ding, een aantal idealistische wenselijkheden op te noemen - en dat deed de U.N.O.. Het was echter veel meer waard, het was veel radicaler, een bescheiden lijst van rechten op te stellen, maar deze dan ook door een internationale procedure te laten waarborgen - en dat deed Europa, het ‘grote’ Europa, het Europa van Straatsburg.
Van alle Conventies die onder de vlag en de stuwing van de Raad zijn afgesloten, is deze de heilzaamste, de historisch belangrijkste. Zij betekent de zegepraal van een beginsel en de aantasting van de nationale soevereiniteit op een essentieel gebied.
Dat deze aantasting met vele voorbehouden is omkleed, spreekt vanzelf. Maar de principiële betekenis blijft. Jammerlijk is daarbij, dat Frankrijk - dat zichzelf zo graag ziet als het geboorteland der Mensenrechten’ - nog altijd niet tot ratificatie is overgegaan. Ook hierin wil men ‘eigen baas’ blijven, zonder te bemerken, hoezeer men zich aldus discrediteert.
Reeds enkele zaken zijn in Straatsburg aanhangig gemaakt. De befaamde Ierse kwam het eerst: Lawless tegen de Republiek Ierland. Thans echter ligt er een ander dossier ter tafel, waarvoor men in Nederland tot dusver misschien nog niet de belangstelling heeft gehad, die wenselijk was.
Een groep Franssprekende Belgen heeft zich namelijk beroepen op het recht van vrije schoolkeuze door de ouders, en het een aantasting van dit recht genoemd dat de oprichting van Franstalige scholen in het Vlaamse land streng binnen de perken gehouden wordt.
Zoals bekend was de vrijheid van schoolkeuze een (vooral van Franse zijde) zeer aangevochten beginsel, dat echter tenslotte in de lijst van elementaire burgerrechten werd opgenomen. Persoonlijk aanvaarden wij dat ten volle. Wanneer ouders in geweten overtuigd zijn, dat een bepaald schooltype voor hun kinderen wenselijk is, dan moet de beslissing daarover bij hen liggen en niet bij de Staat. Wie deze rechtszekerheid aantast, komt gevaarlijk dicht in de buurt van een totalitair regime.
Zeker, de Staat moet een zekere controle hebben. Hij moet er voor waken, dat het algemeen belang niet wordt bedreigd. Wanneer ouders een school op marxistisch-leninistische grondslag wilden oprichten, zou dat waarschijnlijk de grenzen van het aanvaardbare te buiten gaan. Ook moet er overal in het onderwijs gezorgd worden voor een zekere sfeer van onderling begrip en verdraagzaamheid. Niettemin: de gewetensbeslissing is in beginsel soeverein.
Ook beroepen de klagers zich op de rechten, die aan iedere minderheid toekomen. De Commissie in Straatsburg heeft dit beroep, enige tijd geleden, ontvankelijk verklaard. Thans is het woord dus aan het Hof.
Hiermee is een bijzonder ernstig probleem gesteld. Ernstig, omdat een overwinning van de rekwestranten diepe verontwaardiging zal wekken bij de grote meerderheid der Vlamingen. Ernstig ook, omdat hier een principiële vraag wordt opgeroepen, die grondig moet worden doordacht.
Immers, wat is een ‘minderheid’? Men kan alleen antwoorden: een groep, die zich, door taal en afkomst, onderscheidt van de overige bevolking, en die opkomt voor haar nationale rechten. Zulke minderheden zijn er heel veel in Europa. De centraliserende nationale Staten hebben generaties lang vergeefs geprobeerd om ze te assimileren. Alle soorten van onderdrukking, broodroof en dwang, hebben daartoe gediend. Dat men deze minderheden thans beschermt, is nodig en billijk. Het federalistische Zwitserland heeft dat vrijwel altijd en overal gedaan. Het heeft er de goede vruchten van geplukt: solidariteit in verscheidenheid.
Overigens: het probleem is niet alleen van taalkundige aard. Veelal wordt het nog verscherpt door het feit, dat de kleinere volksgroep ook sociaal en cultureel onder ligt. Hoewel: dat is niet altijd het geval. Soms kan een meerderheid de ‘underdog’ zijn. De provincie Quebec is daar het voorbeeld van: de Franssprekenden hebben er de massa aan hun kant, maar het economische, culturele en sociale leven beheersen zij niet. Het geeft nog altijd ‘status’, Engels te spreken.
De toestand in het Vlaamse land is nu nog weer anders, in zoverre, dat de Franssprekende bourgeoisie er wél het meerderwaardigheidscomplex bezit van de geprivilegieerde stand, maar nièt de positie bekleedt van een ethnisch-bepaalde nationale meerderheid, zoals in Canada. De ‘franskiljons’ zijn geen uitgeweken Fransen of Walen: ze zijn overwegend Vlamingen, die echter de voorkeur geven aan een andere dan de inheemse taal, de volkstaal. Vooral in de kleine burgerij bestaat een slinkende, maar nog steeds niet onaanzienlijke groep van mensen, die uit overwegingen van maatschappelijke ‘chic’ de voorkeur geven aan een Frans, dat ze trouwens lang niet altijd even voortreffelijk spreken.
Het drama is nu, dat het Straatsburgse Hof uitspraak zal moeten doen in een aangelegenheid, die niet in de eerste plaats juridisch van aard is, doch sociaal - en cultureel - politiek. Wanneer de klagers gelijk krijgen, dan jaagt men daarmee niet alleen de Vlaamse openbare mening tegen zich in het harnas, maar dan steunt men ook een verschijnsel, waarvan men zich kan afvragen, of het met de idealen van een moderne democratie verenigbaar is.
Wij willen Europa federeren, omdat het ons onduldbaar lijkt, dat mensen van elkaar worden afgescheiden door een scheidslijn. Dat geldt voor staatsbarrières, maar geldt het niet ook voor taalgrenzen? Is het aanvaardbaar, dat een bepaalde groep met ‘hogere’ pretenties, erin wordt aangemoedigd, om zich af te scheiden van de grote massa? Zeker, men zegt, dat deze massa geen zuiver Nederlands spreekt, maar een plaatselijk dialect. Dat was vroeger veel meer het geval dan thans. Er is vooruitgang, gelukkig. Maar voorzover deze dialectale versnippering in Vlaanderen inderdaad nog voorkomt - wie heeft daar dan schuld aan, zo niet deze ‘hogere stand’, die géén voorbeeld van goede spreektaal heeft gegeven, doch zich van het volk heeft afgekeerd?
Laat ons de dingen duidelijk zeggen. Het franskiljonse verschijnsel heeft niets te maken met een waarachtige ‘nationale minderheid’. Deze mensen zijn een sociale (sommigen zeggen: een onsociale!) minderheid. Hun maatschappelijk-nationale assimilatie brengt vele ingewortelde levensgewoonten in gevaar, doch zou geen morele onrechtvaardigheid betekenen. Niemand kan zich immers in geweten bezwaard voelen, omdat zijn kinderen in het Nederlands worden onderwezen. Sinds de Middeleeuwen heeft zich echter in Vlaanderen een kleine, bevoorrechte groep stelselmatig gesteld tegenover de meerderheid der eigen landgenoten. Deze groep is niet territoriaal bepaald en ook niet te verklaren door inwijking van buiten af. Ze is uitsluitend het gevolg van een culturele klassescheiding. Men heeft en men schept aldus minder- en meerderheidscomplexen,