Nederlandse Culturele Activiteit
G. Spiers
Naar aanleiding van het voortreffelijk verslag van het Nederlandse congres 1963, geloof ik dat het op zijn plaats is over een probleem te schrijven dat mij reeds lang bezighoudt en dat hier in West-Duitsland voor ons Nederlanders actueel is.
In het Europa van morgen zullen niet alleen de grenzen tussen Nederland en België verdwenen zijn, of slechts een administratieve betekenis hebben; hetzelfde zal gebeuren met onze oostelijke grenzen. Dan is een situatie ontstaan, waarop wij ons nu reeds moeten voorbereiden, nl. een zodanige, waarin de aan elkaar grenzende cultuurgebieden sterker op elkaar zullen inwerken. Nu is het Duitse cultuurgebied niet zo'n gesloten eenheid als men op de eerste blik zou aannemen.
Het schijnt mij voor de toekomst van belang te zijn, meer aandacht aan de Nederduitse taalgroepen te schenken, omdat het Nederlands daar toch sterk mee verwant is.
Ik weet niet of ik gelijk heb (wanneer ik het niet heb, zal ik dat wel horen), doch voorzover ik het kan overzien, bestond het Nederduitse taalgebied, zich uitstrekkend van Königsberg tot Duinkerken, tot ver in de middeleeuwen uit talloze dialecten. In het Westen konden deze zich door de historische ontwikkeling tot een bloeiende taal ontwikkelen, in het Oosten werden ze min of meer verdrongen door het Hoogduits.
Er bestaan verenigingen en groepen, die hun Nederduitse dialecten behoeden en bewaren, zo ook in Recklinghausen, waar een zeer actieve vereniging bestaat, ingedeeld in een toneelgroep, een taalgroep en een folkloristische groep.
Hier zie ik mogelijkheden voor de Nederlandse taal.
Zij, gesterkt door eeuwenlange traditie en groei, zou een bron kunnen zijn waaruit de Nederduitse taalgroepen nieuwe kracht kunnen putten in de strijd om hun bestaan. Wij zouden dan de volgende toestand krijgen: integratie Noord-Zuid, penetratie West-Oost.
Voor de Nederlanders in Duitsland, vooral in West- en Noord-West-Duitsland, zijn deze problemen nu reeds actueel. Voor hen bestaat de toestand, die in het Europa van morgen voor ons allen min of meer zal bestaan. Voorzover zij bewust aan het culturele leven deelnemen, bestaat de kwestie van strijden voor het behoud der eigen taal en verbinding zoeken met hen, die t.o.v. het Hoogduits eenzelfde strijd moeten voeren voor hun, met onze taal verwant dialect.
In hoeverre is deze verwantschap een historisch feit?
Waar liggen de grenzen die een samenwerking met Nederduitse taalgroepen afbakenen?
Welke positieve invloed kan een samenwerking met deze taalgroepen op het bewustzijn een eigen rijke taal te bezitten hebben? Is het mogelijk, dat het Nederlands als Europees cultureel verschijnsel door nauwe aansluiting aan de Nederduitse taalgroepen door middel van particulieren of Nederlandse verenigingen een belangrijker factor wordt dan zij nu reeds is?
Welke middelen van toelichting en informatie staan hun ter beschikking, die de stappen op dat nog nauwelijks betreden