Dr. L. Roppe, laureaat van de Juliana-Boudewijnprijs
Zaterdagmiddag 6 februari j.l. waren op het raadhuis der gemeente Heer bij Maastricht zowel de Nederlandse als de Belgische vlag gehesen. Aldaar kwam om half vier een aantal personen in de raadzaal bijeen, om er getuige van te zijn hoe aan dr. L.I.J.H. Roppe, gouverneur van Belgisch Limburg, de Juliana - Boudewijnprijs werd uitgereikt.
Toen de heer en mevrouw Roppe de raadzaal werden binnen geleid bevonden zich daar de Belgische ambassadeur en mevrouw baronesse Van der Straten-Waillet, de commissaris der Koningin in Limburg en zijn voorganger, prof. Rogier uit Nijmegen, de burgemeesters van Maastricht en Hasselt (België), consuls, leden van Gedeputeerde Staten en vele anderen. Vooropgesteld zij dat dr. Roppe aan onze leden van het A.N.V. meer in het bizonder bekend is, doordat hij spontaan gevolg had gegeven aan mijn uitnodiging om op 30 november 1963 te spreken in het Haagse gebouw, waar, toen op dag en uur af anderhalve eeuw geleden, de uit de ballingschap teruggekeerde Prins van Oranje zijn besprekingen met de leiders van het voor een klein deel bevrijde Nederland begon om een onafhankelijk Nederlands staatswezen te kunnen herstellen. Daardoor kan men dit gebouw Lange Voorhout 21, waar toen een lid van het Haagse driemanschap, Leopold graaf van Limburg Stirum, woonde, met enige goede wil de bakermat van de Nederlandse constitutionele monarchie noemen.
De burgemeester van Heer, de heer A.L.H.M. Kessen, wees er in zijn toespraak op, dat, toen zijn gemeente op 12 september 1944 van de nazi-onderdrukking bevrijd werd, de Duitsers daar kort te voren elf verzetstrijders hadden doodgeschoten, merendeels Belgen. Men bracht dan ook gelden bijeen om in Heer het eerste oorlogsmonument in Nederlands Limburg op te richten. En toen op 11 juli 1959 Koningin Juliana en Koning Boudewijn gemeenschappelijk Heer bezochten en de nagedachtenis van de gevallen strijders eerden, was de gedachte aan de Nederlands-Belgische saamhorigheid zo sterk ontwikkeld, dat aan de vooravond van dit bezoek, op 10 juli 1959 de raad van Heer besloten had de zinrijke betekenis van dit koninklijk bezoek blijvend te herdenken door het instellen van de Juliana - Boudewijnprijs. Deze wordt jaarlijks aan een Belgisch of Nederlands Limburger toegekend wegens zijn aandeel op wetenschappelijk, journalistiek of letterkundig gebied in het versterken van de Belgisch-Nederlandse vriendschapsbanden. Dit raadsbesluit werd niet alleen goedgekeurd door Gedeputeerde Staten maar het verwierf ook de uitdrukkelijke instemming van de beide staatshoofden. Op voordracht van een elk jaar te benoemen jury kennen burgemeester en wethouders van Heer de prijs toe.
Burgemeester Kessen was begonnen te zeggen hoezeer hem de aanwezigheid in dit uitgelezen gezelschap verheugde van de op bestuurlijk zowel als op wetenschappelijk en cultureel gebied gezaghebbende laureaat. Nu de prijs voor de vijfde maal werd toegekend kon de burgemeester tevens met Horatius gewagen van een ‘illuster lustrum’, dat hier gevierd werd. En hij wees er nadrukkelijk op hoe in de samenleving van ‘Benelux’ het economisch element op de voorgrond staat, in welke sector de moeilijkheden het grootst zijn, terwijl men de culturele samenwerking, waar deze belemmering niet hoeft te bestaan te veel uit het oog verliest. Dat gouverneur Roppe, die zich door diverse historische studies een geschiedkundige van formaat betoonde, naar een geest van verzoening tussen en samengaan van de beide Limburgen streeft, waardoor de kunstmatige barrière geslecht wordt, wordt door de bevolking van beide gewesten zeer gewaardeerd.
Hierna werd het rapport der jury, dat nimmer zo eenstemmig was vastgesteld als hier, toegelicht door de heer Chr. C. Smits uit Sittard, die er op wees hoe het bekendste werk van de laureaat, diens boek over het ‘omstreden huwelijk’ van Koning Willem I en Henriëtte Gravin d'Oultremont (dat reeds o.a. de bekroning der Scriptores Catholici had verworven), er veel toe heeft bijgedragen om de schoolboekenvoorstelling als zou Willem I nauwelijks meer dan een hooghartig autocraat geweest zijn, te doen verdwijnen. Daardoor was tevens een veel beter begrip ontstaan voor het leven van de z.g. Belgische, maar inderdaad uit een Nederlandse moeder in Maastricht geboren gravin Henriëtte, die haar leven eindigde bij het nabije Aken en haar laatste rustplaats vond, niet in de koninklijke crypte van Delft, maar in de grafkelder van haar familie in het Luikse.
De laureaat begon zijn dankwoord met humoristisch te zeggen, dat hij niet zo'n grote geest was, dat hij zich kon veroorloven een toegekende prijs af te wijzen, die een waardering is voor het streven naar verwezenlijking van contacten op velerlei terrein.
De nauwe band tussen Belgisch en Nederlands Limburg kwam in de middeleeuwen tot uiting in het graafschap Loon, later in het prinsbisdom Luik en in het departement van de Nedermaas. Dit gebied werd aan het einde der Franse overheersing in 1815 niet de provincie Maastricht of Oppergelderland, zoals is voorgesteld, maar op uitdrukkelijk verzoek van Koning Willem I de ene provincie Limburg in het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden. Nog tijdens de Belgische opstand waren de beide Limburgen één, met uitzondering van de vesting Maastricht en St. Pieter, die de commandant Dibbets (die Maastricht met dwang onder het gezag van de Koning hield) nooit in het hart droegen.
Na de scheiding van 1839 leefden de Kempen voort in gezapige rust, terwijl het voor een veelbelovende jongeman uit het Nederlandse hertogdom Limburg moeilijk was om in Nederland naar voren te komen.
Baron Surlet de Chokier, Belgisch regent in 1831, een geboren Limburger, die in het Belgisch Congres de uitsluiting van het Huis van Oranje-Nassau van de Belgische troon had doorgedreven, heeft de ontwikkeling niet voorzien, dat, ondanks de scheiding van beide Limburgen, die in de twee wereldoorlogen van de twintigste eeuw door een kunstmatige grens van elkaar afgesloten waren, met Koning Boudewijn toch weer een afstammeling van Oranje op de Belgische troon zou komen (diens moeder Koningin Astrid was nl. een nazate van prins Frederik, tweede zoon van Koning Willem I).
Dr. Roppe wees er op, onder aanhaling van de Amerikaanse zegswijze ‘wat verleden is, is het voorspel van de toekomst’, dat het van veel belang is om b.v. het hoger onderwijs in de beide