Week-end van de jong Nederlandse literaire dagen St. Martens-Latem, 11 en 12 juli
Niettegenstaande het slechte weder groeiden de 7de Literaire Dagen uit tot een entoesiast en interessant kontakt tussen de jongeren van Noord en Zuid. Een bus uit Nederland met 60 deelnemers en dubbel zoveel Vlamingen namen er aan deel.
Het week-end startte met de opening van een gekombineerde tentoonstelling in het Gemeentehuis van St. Martens-Latem. De Gentse kunstcriticus John Bultinck sprak het openingswoord voor ‘Jonge schilders uit Noord en Zuid’, terwijl Willem Enzinck de tentoongestelde ‘Nederlandse boeken in vertaling’ kommentarieerde.
De heer Waelput, voorzitter van het inrichtend komitee, sprak tevens een algemeen welkomstwoord uit en onderlijnde het algemeen opzet van deze literaire dagen, nl. de kulturele integratie tussen Noord en Zuid stimuleren dankzij een intensieve jongerenwerking. In die zin werd dit jaar trouwens het Jong-Nederlands Literair Tijdschrift opgericht, dat reeds aan zijn derde nummer toe is.
Zaterdag werd tevens een debat ingericht over ‘Noord-Zuid-integratie in het literatuuronderricht’. Onder voorzitterschap van Lic. J. Soenen vormden de heren Jan Bomans en Adriaan Maes het debatpaneel voor het Noorden, en M. Thijs en F. Van den Hende voor het Zuiden. Ook het publiek debatteerde ijverig mee, en uiteindelijk kwam men o.m. tot het besluit dat vooral het onderwijs in het Noorden te weinig aandacht besteedt aan schrijvers uit Vlaanderen, enkele blikvangers, zoals Gezelle en H. Claus, niet te na gesproken.
Als oorzaken van deze stiefmoederlijke behandeling van de Zuid-Nederlandse letterkunde in het Noord-Nederlands M.O.-onderwijs werden o.m. besproken een zeker Hollands superioriteitsgevoel t.o.v. vele Vlaamse auteurs, die men dan als folkloristische eigenaardigheid beschouwt. Ook godsdienstige verschillen vormen soms een hinderpaal tot appreciatie. Ook meende men dat de Zuid-Nederlandse letterkunde, althans vóór de Tweede Wereldoorlog, een reële achterstand had. Ook de uitgeverijen werden als zondebok beschouwd, in die zin dat ze angstvallig de staatsgrenzen respekteren en dat ze Noord- en Zuid-Nederland als twee verschillende afzetgebieden bekijken.
Met het materiaal van dit vruchtbaar debat zal een artikel worden opgesteld en gepubliceerd in het Jong-Nederlands Literair Tijdschrift.
Het zondagprogramma werd eveneens goed gevuld. 's Voormiddags gaf Wim Zaal een overzicht van de literaire produktie 1964 in Nederland, waarbij hij opmerkte dat de moderne poëzie wel erg onder snobisme en mode-verschijnselen gebukt gaat, wat de duurzaamheid van dergelijke poëzie laat betwijfelen.
's Namiddags werden, in het kader van een klein-kunst-namiddag, de literaire prijzen toegekend. De poëzieprijs voor debutanten, waarvoor niet minder dan 472 gedichten werden ingezonden, werd verdeeld onder F. Van Doorne (Gentbrugge), P. Verpoort (Assebroek) en Noud Bles (Breda). Als beste bundel werd ‘Apolloon’ bekroond van Piet Bracke (St. Niklaas) en de prijs voor het kortverhaal ging naar F. Kuypers (Eindhoven). H. Claeys (Brussel) werd uitgeroepen als laureaat van de speciale poëzieprijs van de gemeente St.-Maartens-Latem.
Waren de literaire prijzen netjes verdeeld tussen jongeren uit Noord en Zuid, ook de klein-kunst-namiddag werd gestoffeerd door chansonniers zowel uit Nederland als Vlaanderen. De soms èrg ondeugende Ronnie Potsdammer en de bitter-gevoelige Peter Blanker waren overgewaaid respektievelijk uit Amsterdam en Rotterdam, terwijl de guitige Sacha Dénisant bewees dat ook een Nederlandse artieste werkelijk sprankelend kan zijn. Vlaanderen werd vertegenwoordigd door de poëtische Hugo Raspoet en de fijn-kolderende Kor van der Goten.
Aldus eindigde dit literaire week-end op schitterende wijze en met een bomvolle zaal. Het elk jaar toenemende aantal deelnemers staat er borg voor, dat niet alleen de ouderen maar ook de jongeren overtuigd zijn van de noodzaak van de kulturele integratie tussen Noord en Zuid.
J.S.