Het verbond in Hilvarenbeek
De laatste zaterdag van de zonnige meimaand van dit jaar werd een uitgezochte ontmoetingsgelegenheid voor zeker een zeventig leden van ons verbond. Kaaplanders en Bloemfonteiners uit het verre zuiden kwamen hier in persoonlijk contact met een vertegenwoordiger uit Aruba en zijn vrouw; vele van de noordelijke en zuidelijke Nederlanders maakten opnieuw kennis met de Brabantse gastvrijheid van Hilvarenbeeks burgemeester en de zijnen. Het kostte wel enige moeite aan voorzitter Koote, om de algemene verbondsvergadering op de vastgestelde tijd te laten beginnen, want de Hilvarenbeekse koffie hield velen in de vestibule en op de binnenplaats van het mooie raadhuis lang vast. Wie was er eigenlijk goed in de stemming om te vergaderen? Sommigen opperden de gedachte, op het grazige plein bijeen te komen, maar dat werd toch maar niet gedaan.
De ledenvergadering in de Raadzaal had een nogal bewogen karakter. Een verslag hiervan zal gepubliceerd worden in het volgende nummer van Neerlandia, omdat het niet mogelijk was, mede gezien in het licht van bepaalde opmerkingen, die op de vergadering gemaakt werden, om dit verslag reeds voor het juninummer voor publikatie gereed te krijgen. In het verslag zal nader worden ingegaan op de meningsverschillen, die de discussie voor een belangrijk gedeelte beheerst hebben. Was, ondanks het stralende weer, in de vergaderzaal de hemel nogal eens bewolkt, de dag verliep na de ochtendvergadering naar ieders tevredenheid. Alle reden dus om alvast aan het verdere verloop van de bijeenkomst enige aandacht te schenken.
Beneden lokten gelukkig... van halfeen af de drankjes die de ontvangst door het gemeentebestuur opvrolijkten, zodat ieder het er om kwart vóór één toch wel over eens was, dat de zaken daarvoor plaats dienden te maken. En zo kon eerst goed de onderlinge kennismaking en begroeting beginnen.
Degenen die tussen halftwee en twee uur zich zetten aan de gezamenlijke koffietafel in hotel Dalan in Esbeek, behoeven slechts in hun herinnering terug te roepen de geest die daar heerste en de sfeer die daar allen omving, om te erkennen, dat allen daar de verbondenheid voelden in een zelfde streven, het verbondsdoel te dienen, waar nodig en gewenst met nieuwe stimulansen die de veranderende tijd eist.
Burgemeester Meuwese kwam als tafelpraeses daar eindelijk tot zijn volle recht. Geestig, met fijne humor, flitsende reacties en diplomatieke bekwaamheid, was hij wel de ideale gastheer op deze middag. Zijn inleiding over de geschiedenis van het deel van Brabant, dat wonderlijk genoeg ‘De Utrecht’ heet, getuigde van een kennis der geschiedenis van de streek waarover hij gezag voert, die ten voorbeeld kan worden gesteld aan menigeen zijner collega's.
Burgemeester Meuwese als woudloper en bosgids is weer heel iets anders. Hij voerde ons per wiel en per pedes door het landgoed Utrecht, dat onder zijn scepter valt, en hij bleek ook de natuurlijke gesteldheid en de kaart van dit terrein goed te kennen. De Hilvarenaar voerde zijn ‘gevolg’ door bijna manshoge varens, langs prachtige paden, over kleine beken, kortom in een arcadisch lustoord, waar te toeven onder deze leiding heerlijk was.
De Bockenrijder, de landelijke herberg op dit vorstelijk landgoed, ontving de wandelaars met koel Brabants bier en andere dranken. Te kort bleek de tijd daar; trouwens heel deze mooie dag in de rust van Hilvarenbeek c.a. was te snel voorbij.
Maar de afstanden naar de verschillende woon- of verblijfplaatsen zijn groot; bovendien: mochten wij nog langer tijd en zorgen van onze goede gastheer vergen? Hij heeft tenslotte ook nog zijn eigen burgers te leiden. En de voorbereidingen te treffen voor zijn dagen, de Groot-Kempische Cultuurdagen!
Wel, zal niet ieder die hem deze dag bezig zag, indien enigszins mogelijk, hem en zijn heerlijke dorp op die dagen willen weerzien?
P.K.