Publikaties
Boekbesprekingen
Dr. H.J. Elias: Geschiedenis van de Vlaamse Gedachte, 1780-1914. Eerste deel: De grondslagen van de nieuwe tijd, 1780-1830. Antwerpen, De Nederlandsche Boekhandel, 1963. 8o. XII, 455 6/2 met 14 platen. (Het geheel wordt 4 delen van tezamen pl.m. 1600 blz. Prijs van de 4 delen: 1750 B.fr., eventueel te betalen in maandelijkse termijnen van 100 B.fr.; het laatste deel zal einde 1964 verschijnen).
Enige maanden geleden verscheen het eerste deel van een groots opgezet vervolgwerk over de geschiedenis van de Vlaamse gedachte tot 1914. De publikatie van de drie volgende delen zal in een voor een dergelijk werk verbluffend snel tempo geschieden, met een tussenpoos van ongeveer een half jaar, zodat einde 1964 het vierde en laatste deel op de markt komt, aldus kondigt de uitgever aan.
De schrijver van dit omvangrijke werk is. Dr. H.J. Elias. Elias was aan het einde van de jaren twintig en in de beginjaren dertig één van de meestbelovende jonge Vlaamse historici. Gepromoveerd op een gedegen studie over ‘Kerk en staat in de Zuidelijke Nederlanden onder de regering der Aartshertogen Albrecht en Isabella’ en auteur van enkele kleinere historische verhandelingen, scheen hij voorbestemd voor een academische loopbaan. Een hoogleraarsbenoeming aan de Universiteit van Leuven ontging hem evenwel vanwege zijn activiteiten in het Vlaams-nationalisme. In 1932 volksvertegenwoordiger geworden voor wat toen nog de Frontpartij genoemd werd, werd hij vrijwel geheel door de politiek opgeslorpt. In het V.N.V. was hij vóór de oorlog een van de leidende figuren. Zoals bekend onderging het Vlaams-nationalisme in de beginjaren dertig een koerswijziging in autoritaire richting. De oprichting van het V(laams) N(ationaal) V(erbond) was daarvan een uiting. In dit V.N.V. was een bestendig touwtrekken aan de gang tussen uitgesproken autoritairgezinden (voorstanders van de ‘revolutie van rechts’, zoals dat in hun toenmalige terminologie heette) en een meer democratische vleugel. Tot die laatste richting behoorde Elias, wat niet verhinderde, dat hij in de oorlog de in 1942 overleden Staf de Clercq als leider van het V.N.V., dat toen volop in de collaboratie met de bezetter verzeild was geraakt, opvolgde. Na de oorlog heeft hij hiervoor geboet met ruim 15 jaar gevangenisstraf.
Een uitermate omstreden figuur dus, om het neutraal uit te drukken. Het leek me dienstig om - voor de Nederlandse lezer - dit te vermelden, alvorens over te gaan tot een verdere bespreking van het werk, dat Elias grotendeels in de gevangenis heeft voorbereid. Het is normaal, dat mensen in de positie van Elias zich wensen te rehabiliteren. Meestal doen ze dit door memoires te schrijven. waarin ze de politieke rol, die ze in het verleden speelden, trachten te verdedigen. Meestal druipen dergelijke geschriften van de rancunes. De bibliotheken staan er vol mee. Elias' ‘Geschiedenis van de Vlaamse gedachte’ is natuurlijk mede ontstaan uit een behoefte om zich te rechtvaardigen, maar het is een rechtvaardiging op een hoger plan, het is een veel subtielere poging tot rehabilitatie dan de bekende memoiresschrijverij, nl. door erkenning af te dwingen als de schrijver van een groot historisch standaardwerk.
Te oordelen naar dit eerste deel wordt het geheel een monument van geschiedschrijving. En het is niet, dat de schrijver door een tendentieuze voorstelling van het verleden zijn eigen politieke verleden zou willen schoonwassen. Want als iets in een auteur met een dergelijke achtergrond bewonderenswaardig is, dan is dat het vermogen tot objectivering, waarvan dit eerste deel blijk geeft. Wie maar enigszins thuis is in de geschiedschrijving over de Vlaamse Beweging, weet hoezeer doorgaans een eigentijdse stellingname t.a.v. de nog steeds actuele Vlaamse kwestie het beeld, dat een historicus van het verleden van deze beweging schildert mede bepaalt. In 1932 publiceerde Elias een beknopte verhandeling over de geschiedenis van de Vlaamse Beweging, Onze wording tot natie. Inleiding tot de geschiedenis van de Vlaamse Beweging, waarin hij stelling neemt tegenover de kernproblemen van de geschiedenis van deze beweging. Als men b.v. wat Elias in 1932 over de opstand van 1830 schreef vergelijkt met de - uiteraard uitvoeriger - synthese, die hij nu geeft van dit gebeuren, dan is het opvallend, hoeveel genuanceerder en evenwichtiger zijn voorstelling na 30 jaar geworden is, en dat na een eigen verleden, dat eerder aanleiding zou geven tot een meer doctrinair, rechtlijnig oordeel in een aangelegenheid, waarover ook nu nog historici hartstochtelijke meningsverschillen kunnen koesteren. Immers, de Vlaamse Beweging is nog steeds geen voltooid verleden tijd en dat geeft aan de historische discussie erover een speciale kleur. De samenvatting van het karakter van de Belgische revolutie vormt een waarlijk magistrale afsluiting van dit eerste deel. Nog maar een tiental jaren geleden laaide een scherpe controverse over 1830 op n.a.v. het proefschrift van Dr. A. Smits O.S.B. (‘De scheuring van 1830 en de houding van het Vlaamse land’) tussen deze historicus en de bekende Gentse hoogleraar Prof. Dr. J. Dhont. M.i. heeft Elias de toenmalige
controverse, of de Belgische omwenteling een nationale revolutie is geweest, ja dan neen, volkomen irrelevant gemaakt. Die discussie is a.h.w. opgeheven. De voorstelling van Elias lijkt mij, bij onze huidige bronnenkennis, onweerlegbaar juist te zijn: ‘Deze revolutie was geen Franse commune, zij was geen Belgisch-nationale opstand: zij was de revolte van de anti-Nederlandse geest die België beheerste’. Deze ‘stelling’ wordt dan zeer genuanceerd, met inachtneming van alle facetten, die 1830 bepaald hebben in een prachtige synthese uitgewerkt. Maar laat ons wat systematischer de inhoud van dit werk bespreken. Het eerste deel is ruimer van opzet dan uit de titel af te lezen valt. Van Vlaamse Beweging is in het hierin behandelde tijdsbestek eigenlijk nog geen sprake. De schrijver gaat na, hoe aan het eind van het Ancien Regime, tijdens de inlijving van de Zuidelijke Nederlanden bij Frankrijk en tijdens het Verenigd Koninkrijk opvattingen over natie, volk, taal, staat zich ontwikkeld hebben. Elias beoogt niet de geschiedenis van een politieke ontwikkeling te schetsen. Zijn werk is ideeëngeschiedenis, maar dan ideeëngeschiedenis in de best denkbare vorm, door het ontstaan en de verbreiding van die ideeën steeds vast te knopen aan de politieke en maatschappelijke evolutie, niet alleen in België maar ook in geheel Europa. Het werk getuigt van een enorme belezenheid en van een zeer grote eruditie. De ontwikkeling in de Zuidelijke Nederlanden wordt voortdurend getekend tegen de achtergrond van de Europese geestesgeschiedenis. (Het gedeelte, waarin hij de Brabantse revolutie en de Franse revolutie beschrijft, is kennelijk reeds enige jaren geleden gereed gekomen, want de nieuwste historische visie, die al de revolutionaire verschijnselen aan het einde van de 18e eeuw plaatst in een zgn. ‘Atlantisch’ kader en die in de laatste jaren in Frankrijk door Godechot en in Amerika door Palmer ontwikkeld is,
kent de schrijver niet; die visie plaatst, overigens bekende, zaken in een nieuw perspectief).
Aan dit werk ligt geen nieuw bronnenonderzoek ten grondslag, maar de schrijver heeft al het gepubliceerde materiaal dat ons ter beschikking staat benut. Zoals gezegd, is zijn werk een synthese. Het is goed geschreven en zeer helder van compositie. Ook waar Elias in bijzonderheden afdaalt, blijft de grote lijn van het verhaal steeds bewaard.
In een inleidend hoofdstuk behandelt hij het ‘saamhorigheidsgevoel en nationaal bewustzijn’ vanaf het begin van de Brabantse omwenteling tot aan de inlijving bij Frankrijk. Met de Franse tijd begint het verhaal eigenlijk pas goed. De staat, geboren uit de omwenteling in Frankrijk, had door een revolutionnair, tegelijk Frans-nationaal zendingsbewustzijn een grotere uitstralingskracht dan het