Het Europese kader
Dit alles brengt ons tot het Europese aspect van de zaak. Welnu, een louter negatieve instelling t.o.v. de Europese integratie door alleen maar op de gevaren ervan voor het zelfstandig bestaan van de kleinere volken te wijzen zet ons ten enen male op een dood spoor. Wij moeten de algemeen-Nederlandse integratie niet alleen zien als een afweerreactie, als een poging om onze positie in Europa veilig te stellen. Het is dat ook, maar er is nog een andere, meer positieve kant aan de zaak. Een algemeen-Nederlandse integratie, ook de culturele integratie, is, gelijk wij in dit blad al vaker gesteld hebben, alleen denkbaar in het klimaat, geschapen door de Europese integratie. Zonder die, op zichzelf en ook voor ons in een wat ruimer perspectief natuurlijk veel belangrijkere, integratie zou het beginsel van de staatssoevereiniteit in veel en veel sterkere mate blijven gelden. Het is toch wel tekenend, dat we in Beneluxverband geen supranationaal gezag kennen, en dat pas op het jongste Economisch Beneluxcongres de eis van een Benelux-supra-nationaal gezagsorgaan naar voren gebracht is. Het voorbeeld van de methode van Europese integratie zal er wel niet vreemd aan geweest zijn.
Is het te ver gezocht om, zoals al eerder in dit blad gesteld is en zoals ook Dr. Van Haegendoren in zijn artikel vraagt, bij een algemeen-Nederlandse culturele integratie gebruik te willen maken van dezelfde methode, waarvan de doeltreffendheid nu toch wel bewezen is? D.w.z. een cultureel, Nederlands-Vlaams supranationaal gezagsorgaan in het leven roepen, waarbij ongetwijfeld
zekere Beneluxorganen, met name de Beneluxraad als controlerende instelling betrokken kunnen worden, dit om een onnodige en verwarrende duplicering van instellingen te voorkomen. Met de Walen en Luxemburgers zou dan een gentlemens agreement gesloten kunnen worden, dat ze zich onthouden in zaken, die hun niet aangaan.
Deze supranationale methode lijkt mij onontbeerlijk voor een wezenlijke, inhoudrijke algemeen-Nederlandse culturele integratie. Zouden wij overigens, a) zonder dat de Europese integratie de staatssoevereiniteit in sterke mate uitholt, b) zonder het Europese voorbeeld inzake de methode, in algemeen-Nederlands verband ooit zelfs maar aan een supranationaal gezagsorgaan op cultureel gebied kunnen denken?
De vraag stellen is, dunkt mij, haar ontkennend beantwoorden.
Tenslotte zou, in een toekomstperspectief van een wat langere termijn, het algemeen-Nederlandse voorbeeld, hoewel het zelf geen betrekking heeft op een minderheidsvraagstuk, inspirerend kunnen werken bij de oplossing van bepaalde, nog steeds bestaande ethnische minderheidsproblemen, problemen, die in Europees verband in de toekomst zeker nog wel opgeld zullen doen.
Ons Frans-Vlaamse vraagstuk is er trouwens één van.
Waar het nu in eerste instantie op aankomt is, behalve de leidende kringen in Nederland en Vlaanderen en de geesten meer in het algemeen rijp te maken voor de problematiek, er voor te zorgen - en dat zullen de Vlaamsgezinden toch moeten doen -, dat de culturele autonomie voor Vlaanderen een werkelijke basis van vertrek zal zijn voor een vérgaande algemeen-Nederlandse culturele integratie.
De Vlaamsgezinden worden vrijwel geheel in beslag genomen - zeer begrijpelijk - door hun interne problemen, maar laten ze niettemin beseffen - en velen doen dat -, dat de Vlaamse Beweging haar einddoel pas vindt in een Nederlandse eenheid (bij alle blijvende verscheidenheid, waar we ons misschien pas over 30 jaar mee bezig moeten gaan houden) en dat de vraag naar dat einddoel reeds nu aan de orde is.
W.