[Nummer 2]
culturele integratie
Het blijkt ons meer en meer, dat mensen, die zich bekommeren om de positie van Nederland of Vlaanderen afzonderlijk in een eenwordend Europa, gemakkelijk overtuigd worden van de grote betekenis van een integratie van de gescheiden delen van het Nederlandse taalgebied in Benelux- en Europees kader. In het januarinummer van dit blad citeerden we een beschouwing, verschenen in de rubriek ‘Dezer Dagen’ van de N.R.C., waarin duidelijk het belang van een integratie van Nederland en Vlaanderen voor de buitenlandse politiek van eerstgenoemde onderstreept werd. Het uitgangspunt werd voor de schrijver hiervan duidelijk gevormd door het belang van zijn eigen land.
De redevoering van de heer Kuypers op het 35e Nederlands Congres, waarvan de schrijver in ‘Dezer Dagen’ uitging, heeft, althans in Nederland, een zekere indruk gemaakt. We bemerkten dit o.a. tijdens de vergadering, die het A.N.V. einde vorige maand belegde met andere verenigingen om te spreken over een bredere opzet van de Nederlandse Congressen. Het beginsel van de culturele integratie werd vrij unaniem aanvaard. Het resultaat van deze vergadering is verheugend te noemen. Als het nader uitgewerkt is, komen we er uitvoerig op terug. Het belangrijkste achten wij wel, dat men grotendeels op zakelijke overwegingen, en niet zozeer op grond van Grootnederlandse of flamingante sentimenten, de culturele integratie van Noord en Zuid wenselijk acht. Voor ons het bewijs, dat ons streven geen ijdele gedachtenconstructie is.
In het januarinummer van het bekende r.-k. maandblad Streven (gezamenlijke redactie uit Noord en Zuid!) lazen wij een belangwekkende redactionele beschouwing, getiteld ‘Vlaamse cultuurautonomie en Nederlandse cultuurintegratie’: ‘Wil men de culturele autonomie mettertijd een reële inhoud geven en ze niet laten ontaarden tot een apartheid, dan mag ze niet los gemaakt worden van een bewust bevorderde culturele integratie met Nederland.’ Het artikel gaat verder in op het tekort, niet zozeer aan culturele samenwerking of bereidheid daartoe, dan wel aan besef van Nederlandse saamhorigheid in brede lagen van de bevolking.
Is deze laatste constatering niet in tegenspraak met wat we in het begin betoogden? Niet als we ervan uitgaan, dat, zoals in Streven opgemerkt wordt, ‘een actief en doelbewust cultuurbeleid geen zaak van de goed- of afkeuring is van het grote publiek, maar van de leidinggevende en opinievormende kringen en verder, in steeds toenemende mate, van de overheid.’ Hier vinden we - grotendeels gevolg van de veranderde situatie in Europa - meer openheid en begrip voor het probleem van de Nederlandse eenheid dan vroeger ooit het geval is geweest. Daardoor en door de Europese integratie krijgt een Nederlandse eenheid nu eerst een kans.