De mars op Brussel
Pers en Televisie, ook de Nederlandse, heeft uitvoerige commentaren geleverd over de ‘Mars der 100.000 op Brussel’ op 22 oktober l.l.
Het is de lezer van Neerlandia reeds lang duidelijk welke algemeen-Nederlandse belangen hierbij op het spel stonden. De betoging bracht een algemeen actieprogramma naar voren, waarvan men kan zeggen dat het de eisen formuleerde, die alle overtuigde Vlamingen van welke strekking ook eenstemmig aanvaarden. De betoging koos geen stelling in de practische methodes, die voor realisatie dienden aangewend te worden. Maar van alle kreten, die tegen de Brusselse gevels werden uitgeschreeuwd, was de slogan ‘Brussel Vlaams’ de vrije interpretatie van een mondig geworden massa, die er zich wel van bewust was dat, om zeker te zijn van de helft, de hele brok moet worden opgeëist. De officiële spandoeken en de duizende houten bordjes zegden wel duidelijk ‘Brussel-tweetalig’.
De invloed van een hoofdstad is in de moderne staatsevolutie steeds groter geworden. Het klimaat van de hoofdstad dicteert de landsverhoudingen, tenminste in een normaal geëvolueerde gemeenschap. Brussel is echter tot een ‘waterhoofd’ uitgegroeid, dat nog nauwelijks kan fungeren als een harmonisch keerpunt van de in den lande heersende stromingen. Zowel Vlaanderen als Wallonië heeft zich nu tegen deze hegemonie verzet; weliswaar beiden om verschillende argumenten, maar daardoor ook tweemaal zo sterk.
In 1846 telde Brussel 72% Nederlandssprekenden; de (vervalste) talentelling van 1947 heeft de verhoudingen omgekeerd: 75% ‘opteerden’ voor de Franse taal en cultuur. Dramatischer nog worden deze statistieken, wanneer bij deze cijfers moet rekening gehouden worden met de bevolkingsconcentratie rondom de Brusselse agglomeratie, die in 100 jaar tijd van 5% tot 10% opliep. De Brusselse agglomeratie telt nu een bevolking van ruim 1.000.000 op een totaal van 9 millioen inwoners. Door het evenredig kiesstelsel is hieruit een belangrijke politieke machtsfactor gegroeid, waardoor verkiezingen in Brussel worden gewonnen of verloren.
De betoging ging in de eerste plaats om Brussel. Winstpunten waren de voor het eerst tot uiting komende binding tussen de sociaal-economische en taal-culturele argumenten in de Vlaamse problematiek. De ‘eeuwigdurende Vlaamse slingerbeweging’ vindt ten dele zijn oorzaak in de in het verleden steeds gebrekkige integratie van beide aspecten van éénzelfde probleem.
De helft van de te Brussel naar voren gebrachte eisen had betrekking op een economisch urgentieprogramma.
Een tweede winstpunt lag in het vrij algemeen karakter van de deelnemende sociale groepen; al was daar dan niet het gros der arbeidersmilieus aanwezig, toch droeg de betoging het karakter van ‘de kleine man’. De weerspannige, ten dele aarzelende houding van de Vlaamse fracties der politieke partijen en vakbonden dreigde even de pluralistische doorbraak volledig te verhinderen. Deze ‘neutrale’ weerspannigheid van linkse kringen in Vlaanderen is de gedeeltelijke schaduwzijde van de betoging geworden.
Alleen door de volledige integratie van het ‘sociale’ en ‘culturele’ eisenprogramma als door een eendrachtige eensgezindheid van links en rechts (vrijzinnigkerkelijk) kan de Vlaamse Beweging definitief naar het geschiedenishandboek verwezen worden.
J.F.