Twee grote Vlamingen
Weinige dagen vooraleer Camille Huysmans zijn negentigste verjaardag vierde heeft Frans van Cauwelaert in de ouderdom van een-en-tachtig jaar voor immer de ogen gesloten. Twee namen van politieke tegenstanders, die echter in de strijd om het recht van het Vlaamse volk vrijwel steeds schouder aan schouder in de voorste gelederen hebben gestaan. Wij weten wel, dat niet alle Vlaamse strijders van Cauwelaert en Huysmans als de ware voormannen beschouwden. De Vlaamse beweging heeft immers vele facetten. Voor menigeen is zij uitsluitend een taalstrijd. Anderen leggen de nadruk op haar economisch karakter. Er zijn er ook die van een zelfstandig Vlaanderen, al dan niet in de lijst van de Belgische staat, dromen. Zo lopen de meningen, die in Vlaanderen toch al zo vaak verdeeld zijn, ook hier uiteen. Maar men zou onredelijk zijn, indien men wijlen Frans van Cauwelaert en de nog steeds zeer actieve Camille Huysmans niet als grote zoons van Vlaanderen beschouwde. De strijd om Vlaanderens ontvoogding, politiek, cultureel, economisch en sociaal, is de grondslag van hun levenswerk geweest.
Hun loopbaan heeft vele gemeenschappelijke punten gehad: Zij zijn beiden burgemeester van Antwerpen, volksvertegenwoordiger, minister, voorzitter van de Kamer, minister van Staat geweest. Huysmans heeft het iets verder dan van Cauwelaert gebracht, daar hij ook nog minister-president is geweest. Elk hunner heeft echter andere politieke beginselen gehuldigd. Frans van Cauwelaert heeft steeds een leidende rol gespeeld in de Belgische, in het bijzonder in de Vlaamse, rooms-katholieke gelederen. Huysmans, die uit een katholiek midden stamde, is een van de grote mannen van het Belgische socialisme.
Zij waren menselijk van zeer uiteenlopende aard. Van Cauwelaert, de Brabander, heeft er steeds naar gestreefd een zo zuiver mogelijk Nederlands te spreken. Het klonk doorgaans ietwat zalvend. Hij was de man voor een keurig betoog in een keurig gezelschap. Huysmans liet het volkomen onverschillig, of hij voor tien of voor tienduizend mensen sprak. Hij hield in kleine kring lezingen over letterkundige onderwerpen (zijn voorkeur ging uit naar Tijl Uilenspiegel, Reinaert de Vos en het oude Vlaamse lied), maar hij was ook de meeslepende volksredenaar op drukbezochte propagandavergaderingen in verkiezingstijd. Hij verstond bijzonder de kunst om zijn toehoorders in een beste stemming te brengen en niemand kon als hij door 'n enkele opmerking de politieke tegenstander schaakmat zetten. Van Cauwelaert en Huysmans hebben, samen met de reeds in 1937 overleden liberale politicus Louis Franck, het drietal ‘kraaiende hanen’ gevormd, die aan de vooravond van de Eerste Wereldoorlog, toen de strijd om de vernederlandsing (men sprak toen nog van ‘vervlaamsing’) der Gentse universiteit was ontbrand, het Vlaamse land doortrokken om het Vlaamse volk te wekken. Zij beheersten beiden de twee landstalen en hebben daarom ook in het Walenland veel begrip voor de eisen en de houding der Vlamingen gebracht. Met verbetenheid heeft elk hunner in het Vlaamse land de strijd gevoerd tegen de franskiljons, veelal Vlamingen die van elk Vlaams stambewustzijn waren gespeend. Zij hadden, wij wezen er reeds op, ook hun tegenstanders in de Vlaamse strijd zelf en daarbij ging het om de doelstellingen en de methoden van deze strijd. Er zijn daarover in de Vlaamse gelederen wel eens harde woorden gevallen, maar wij kunnen, zonder de eerlijke overtuiging van de Vlaams-nationalistische elementen, die geen genade vonden in de ogen van Van Cauwelaert en Huysmans, in twijfel te trekken, moeilijk aanvaarden dat deze beide politici geen waardige zoons van hun volk zijn geweest.
Van Cauwelaert heeft als minister de portefeuille van economische zaken, van landbouw en middenstand, van openbare werken beheerd. Aan Huysmans is tweemaal de portefeuille van onderwijs toevertrouwd geweest en in dit departement kon een minister natuurlijk bij uitstek bewijs leveren van zijn vaste wil de Vlamingen recht te doen wedervaren. Huysmans is, ook volgens het oordeel van zijn politieke tegenstanders, de Belgische minister van onderwijs geweest, die de taalwetten het stiptst heeft uitgevoerd en hiermede heel wat wantoestanden uit de wereld heeft geholpen.
Het is onze lezers voldoende bekend, dat de Vlamingen hun strijd nog geenszins hebben gewonnen. Zij hebben een strijdlust, waarom de Noord-Nederlander hen slechts kan benijden. Maar het is zeer de vraag, of die strijdlust steeds op de juiste plaats en op de juiste wijze wordt ingezet, voor zover zij niet in de Belgische politieke strijd tot ontplooiing komt. Inmiddels moet het een het andere niet uitsluiten. Men kan een goed, een groot Belgische politicus zijn, zonder Vlaanderen ontrouw te worden. Van Cauwelaert heeft dit bewezen. Huysmans bewijst het nog steeds.
Rotterdam.
K.A. Mayer.