Taalspiegel 8
Dr. C.A. Zaalberg, wetenschappelijk hoofdambtenaar van de Rijksuniversiteit te Leiden, verzocht opname in Neerlandia van het volgende:
De verdienstelijke volksopvoeder van het Amsterdams Dagboek in Het Parool heeft onlangs (7 december) zijn pijlen gericht op de mensensoort die we allemaal wel kennen en die door Hildebrand geschetst is in de heer Jan Adam Kegge: de averechtse snob. De man die zich laat voorstaan op zijn geringe afkomst, zijn gebrek aan goede manieren en zijn blindheid voor letteren en kunst. Zei Kegge: ‘allemaal gekheid!’, zijn geestelijke nazaten hebben als stopwoorden: ‘waardeloos’, ‘idealistisch’ en ‘waterverf’. Kegge sprak niet voorbeeldig, hij zei ‘effen’ in plaats van ‘even’ en ‘kon’ voor ‘kende’. De omgekeerde snob uit het Amsterdamse Dagboek zegt ‘bejje’ in plaats van ‘ben je’ en ‘heppie’ in plaats van ‘heeft hij’ - ik citeer in hoofdzaak letterlijk.
Nu is het uitspreken van de n of l voor de j in ben je, kun je, vin je, zul je, wil je en dergelijke gevallen ongetwijfeld ‘verzorgder’ dan het niet uitspreken, maar het zou onjuist zijn, het bij uitsluiting beschaafd te noemen. Die kwestie wil ik evenwel laten rusten, het is om dat ‘heeft hij’ te doen.
Iedere bewoner van een onzer westelijke grote steden is vertrouwd met de vervoeging ik heb, jij heb, hij heb, een heel verklaarbare vernieuwing voor wie bedenkt dat juist een aantal heel frekwente werkwoorden, die ook als hulpwerkwoorden voorkomen, dezelfde vervoeging vertonen: ik, jij, hij zal, kan, wil, moet, mag. Dat hij heb en ‘heppie’ (of, gebruikelijker, heptie) platte of onbeschaafde vormen zijn, zal men niet gauw betwisten; voor mij staan ze op één lijn met ‘dat ken’ en het veldwinnende ‘dat boek wat u me geleend heb’. Maar ik maak bezwaar als men onnadenkend tegenover ‘heppie’ de schrijfvorm heeft hij plaatst. Immers in dat ie zit nu niets onbeschaafds; het zou fout zijn als men het onbeklemtoonde voornaamwoord uitsprak als hei.
Het lijkt me niet overbodig, hier de aandacht op te vestigen, nu door misverstand bij radiosprekers verscheidene foutieve gevallen van spellinguitspraak een zeker gezag zouden kunnen krijgen; men denke aan de overzorgvuldige uitspraak van mijn en zijn waar m'n en z'n normaal is; op dit punt zondigen ook onze toneelspelers veelvuldig!
Aan het Tweemaandelijks orgaan van de Vereniging voor Beschaafde Omgangstaal ‘Nu Nog’ (8e jaargang nr. 6 -november 1960) ontlenen wij de volgende beschouwing over de naam van de Belgische Koningin Fabiola.
‘Nu Nog’ schrijft:
Hoe wordt de naam van onze (aanstaande) koningin uitgesproken of meer bepaaldelijk, want daarop slaat alleen het twijfelachtige, beklemtoond? De naam Fabiola is een Latijns woord, dat reeds vroeger bekend was als titel van een beroemde historische roman en dat wij ongewijzigd in onze taal overnemen. Voor de klemtoon volgen we dan, zoals in dit tijdschrift vroeger reeds betoogd is (I, 4, blz. 2), in aansluiting bij het gangbare Nederlandse gebruik, de Latijnse regel.
Deze eist in dit geval de nadruk op de voorvoorlaatste lettergreep (bi) en niet op de voorlaatste (o), zoals we hier veelal te horen krijgen. De schepper van de Fabiolafiguur, N. Wiseman, heeft het overigens zelf nodig gevonden zijn lezers te waarschuwen. In de Engelse uitgave krijgen wij, waar de naam het eerst voorkomt, in het begin van hoofdstuk IV, een voetnoot: ‘pronounced with the accent on the i’. Dat in het Spaans de klemtoon op de o valt doet hier niets ter zake. De naam van een buitenlandse prins of prinses krijgt in zijn of haar nieuwe vaderland, steeds de vorm en uitspraak die daar de gebruikelijke zijn: in het Nederlands dus Fabi'ola, in het Frans Fabiola'. De Spaanse gesproken vorm verschilt overigens van de onze, niet alleen door accent, maar ook door de uitspraak in haar geheel: in onze mond zou die neerkomen op Fabjol'la. Het zou wenselijk zijn dat de juiste Nederlandse accentuering Fabi'ola officieel zou meegedeeld en aanbevolen worden, zoals destijds in Nederland gebeurd is voor de naam van prinses Beatrix, waarvan de juiste klemtoon ook niet algemeen bekend was.
F.K.