[Nummer 9]
Het Orangisme
Wat het was.
In het bewustzijn van de gemiddelde Nederlander en Belg leeft de Belgische revolutie van het jaar 1830 als de zaak van het als-één-man oprijzende Belgische volk: de scheuring van het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden zou twee monolieten onverzoenlijk oog in oog geplaatst hebben. De historische werkelijkheid wijkt echter aanzienlijk af van deze voorstelling van zaken. Over het revolutionaire gehalte en de bereidheid tot opstand, die de bevolking der Zuidelijke Nederlanden in 1830 opbracht, werd door de historici reeds hartstochtelijk gediscuteerd. Hoe uiteenlopend hun visie vaak ook is, over één ding is men het eens: de bijval, in 1930 in het Zuiden voor de revolutie betoond, was niet de zaak van alle Belgen. Inderdaad, onmiddellijk na de gebeurtenissen van september 1830, deed een contra-subversieve stroming in de opinie van het Zuiden zich op sterke wijze gelden. Deze beweging, waarvan de zwaartepunten lagen te Gent, Antwerpen en Luik, droeg de naam van ‘Orangisme’. Ze kan worden samengevat in de volgende vereenvoudigde omschrijving: de beweging die zich in de zuidelijke provinciën ontwikkelde ten gunste van het herstel van het Huis van Oranje en van het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden.
De grondige geschiedenis van het Orangisme moet nog geschreven worden; het kan dan ook niet onze bedoeling zijn in dit artikel aan deze geschiedenis uitvoerig gestalte te geven. Het is evenwel goed dat, ten gerieve van hen die niet alleen ijveren voor het samenleven van onze landen, maar ook graag de historische achtergronden peilen, het begrip Orangisme verduidelijkt wordt aan de hand van de reeds verworven historische kennis.
Het zij met klem onderstreept, dat het Orangisme niet een synoniem is van de Vlaamse Beweging. Beide bewegingen zijn elkaar nagenoeg grondig vreemd gebleven. Wel is waar, dat niet weinigen van de eerste flaminganten intiem Oranje trouw gebleven waren (Jan Frans Willems, Dr. Snellaert e.a.), maar de bedoelingen, de belangen en het sociaal milieu van beide verschijnselen waren elkaar wezensvreemd. Een eerste opvallende en fundamentele trek van het Orangisme is dus zijn ‘Belgisch’ karakter. De Luikse industriëlen Cockerill en Orban, het toppersoneel van de ‘Société Générale pour favoriser l'industrie nationale’, vele leden van de hoge Belgische adel, verspreide gemeentebesturen in de Waalse provinciën en andere niet-Vlaamse individuen en groepen, bleven min of meer lange tijd de zaak van Oranje trouw. Deze vaststelling brengt ons bij de wezenlijke betekenis van het Orangisme: de economische en wereldbeschouwelijke binding met het Noorden.
Het is de lezer voldoende bekend, dat het Verenigd Koninkrijk, met en ondanks zijn innerlijke politieke zwarigheden, ‘in economicis’ een groot succes is geweest, vooral voor de zuidelijke provinciën. Deze laatste danken vooral aan het voortreffelijk economisch beleid van koning Willem I de buitengewone opbloei van hun industriële uitrusting en expansie. De Belgische revolutie kwam de beneficianten van deze nog jonge, onder koninklijke inspiratie doorgevoerde, ontwikkeling in hun opgang storen. Meteen was het Orangisme geboren. Het zou echter al te simplistisch zijn in het Orangisme alleen ‘maar’ een reflex van bedreigde stoffelijke belangen te zien. Het motief van wel begrepen belangen zat ongetwijfeld sterk voor, vooral bij de ‘captains of industry’. Immers, het gebeurde dat de verwerking van katoen in de Gentse fabrieken, in 1829 meer dan 7.500.000 kg bedragende, in 1831 op 2.000.000 kg terug viel. De produktie in deze nijverheidstak zakte van 350.000 geweven stukken in 1829 op 130.000 in 1831. Maar in 1830 hadden bij deze industriëlen en ook bij andere personen, met verantwoordelijkheden bekleed, de loyaliteit, de dankbaarheid, de bewondering jegens ‘ce bon Roi libéral et ami des Lumières’ de tijd gevonden zich te ontwikkelen. En dit gevoed door een belangrijke historische achtergrond. Met de industriële ontplooiing, in de Franse tijd ingezet en door koning Willem I zozeer bevorderd, kwam een nieuwe klasse van industriële ondernemers aan bod, die zich niet zonder huiver de sociaal-politieke verhoudingen van het toen nog niet zo lang verstreken Oud Regiem herinnerden.
Koning Willem had hen onder de arm genomen en hen door de inrichting van zijn lekenstaat verzekerd tegen een terugkeer van de door de burgerij gevreesde hegemonie van adel en geestelijkheid. Ook, en vooral in de zuidelijke Nederlanden, identificeerde de industriële en handeldrijvende burgerij zich politiek en ideologisch met de liberale opvattingen van de Koning.
Ook deze binding was zeer belangrijk. Het Belgische staatsbestel met zijn moderne sensationele ‘Vrijheden’ kon deze mensen weinig bekoren. Want het scheen hun, dat met deze haast onbeperkte vrijheid de gevreesde clericale tegenstander nu ongehinderd opereren kon en een terugkeer van het Oud Regiem of een theocratie kon voorbereiden, nu toch ook ‘Vader’ Willem, de vrijzinnig geaarde en de hoeder tegen clericale excessen, niet meer aanwezig was. Dit alles leidde er toe diepgang te verschaffen aan de aanhankelijkheid en de trouw, door een aanzienlijk deel van de burgerij Oranje en het Verenigd Koninkrijk geboden.
Het is de lezer reeds duidelijk, dat in zijn structuur het Orangisme geenszins met de Vlaamse Beweging identiek is geweest. Het gebeurt wel, dat oppervlakkige beschouwers van de Vlaamse emancipatiestrijd zich aan deze identificatie bezondigen. Er is meer. De Orangistische getrouwen waren in meerderheid industriëlen, handelaars, beoefenaars van vrije beroepen, die hun intellectuele vorming nagenoeg uitsluitend in het Frans genoten hadden en die in hun culturele beleving vooral op het Franse model afgestemd waren. De historische ontwikkeling heeft gewild, niet zonder ironie, dat, b.v. te Gent, de