Neerlandia. Jaargang 64
(1960)– [tijdschrift] Neerlandia– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 53]
| |
De beitel van het woord‘'n beitel moet kan klip breek als hij 'n beitel is.’ Sinds 1875 of daaromtrentGa naar voetnoot1) is in Zuid-Afrika dat wonder aan de gang dat Afrikaans heet. Wij zouden er goed aan doen het bij tijd en wijle eens aandachtig ga te slaan, ook al heerst daarbuiten nog zo luid het politiek krakeel. Want het wonder is inderdaad zeer groot.
Niet alleen, dat daar in een nieuw land en tegen alle verdrukking in een nieuwe taal ontstond uit een nieuw volk, maar ook dat deze tenslotte zo'n levenskracht en vruchtbaarheid bleek te bezitten, dat zij alle fasen der literaire ontwikkeling in andere landen met zoveel glans kon doorlopen in minder dan driekwart eeuw.
F.E.J. Malherbe, die zowel van vaders- als van moederszijde naaste familie is van de groten der Afrikaanse Taalbeweging - van de Du Toits vooral - getuigt met merkbare trots, dat de gehele geschiedenis der Afrikaanse literatuur persoonlijke contacten heeft met één mensenleven. Het feit wordt nog opmerkelijker als we de overtuiging horen van diegenen, die dit alles bewerkstelligd hebben. Zij, de lijfelijke en geestelijke erfgenamen van dat groepje eenvoudige boeren, onderwijzers en dominees. die destijds het ‘Genootskap van regte Afrikaners’ vormden, verzekeren, dat nu eerst zou beginnen ‘de krachtige uitbouw van de afrikaanse geest en taal op elk gebied’.Ga naar voetnoot2)
Malherbe stelt daartoe wel de voorwaarde, dat Zuid-Afrika zal voortbestaan, dat de wil tot zelfhandhaving moet blijven, dat alle zwakmoedigheid verdwijne, en dat ‘de banden met Nederland volgehouden en steeds weer krachtig vernieuwd moeten worden’, doch hij schijnt aan dat alles geen ogenblik te twijfelen, en zijn vertrouwen, dat de toekomst van Zuid-Afrika gewaarborgd is, maakt zeker indruk.
Het wonder is, dunkt mij, zó groot dat wij Nederlanders, uit Noord en Zuid, die zich terecht bezorgd maken over gallicismen, germanismen en opdringerige Angelsaksische gebruiken in onze taal, zich toch wel moeten afvragen waarom de Afrikaner zich reeds nu veroorloven kan ‘geen aandacht meer te vragen voor anglicismen-jacht’ maar van zijn mede-Afrikaners slechts nog eist ‘die zorg te hebben, die elk opgevoed mens aan beschaafde taal besteedt’!
Ziet, dat is houding! Dat is geloof in de trots en de bestemming van de eigen taal, evenals in het leven van een zich in wijsheid en schoonheid ontplooiende volksziel!
Ons gaat het hier echter minder om de toekomst. Taalvoorspelling is inderdaad méér geloof dan wetenschap, en in onze slechtste momenten zijn wij er op bedacht, dat sinds het verschijnen van Malherbes boek er wel iets geschokt kan zijn in de fundamentele voorwaarden van de toekomst. | |
De Lessen van een WonderOns gaat het in de eerste plaats om het verleden van het Afrikaans, omdat wij te onzent ten slotte ook een taalbeweging kennen en nog wel een zeer strijdbare, zodat een vergelijking voor de hand ligt. Hoe was dit wonder nu mogelijk en welke les ligt er in voor ons, Nederlanders?
Vergelijkingen tussen Afrika en Vlaanderen bijv. zouden volgens Malherbe niet opgaan, omdat Vlaanderen in zijn geografische apartheid binnen België ten slotte nog altijd zou grenzen aan een ‘sterk’, in taal overeenkomend cultuurland, terwijl in Zuid-Afrika geen dergelijke geografische, etnologische of sociologische grenzen tegenover het Engels bestonden. In Zuid-Afrika moet daarom op de duur het ene volksdeel in het andere opgaan en er zou thans weinig twijfel aan bestaan, dat dit het Engelssprekende zal zijn.
Maar gaat de vergelijking werkelijk niet op? In Vlaanderen wordt het Nederlands al evenzeer bedreigd als voor kort nog het Afrikaans in Zuid-Afrika en de nabijheid van Noord-Nederland, hoewel een groot voorrecht, is tot op heden geen waarborg gebleken tegen voortdurende verfransing. Als er dus enig verschil bestaat, dan moeten de oorzaken elders liggen: óf men heeft zich in Vlaanderen te weinig rekenschap gegeven van de voortdurende noodzaak tot krachtig vasthouden aan de banden met Nederland, óf men heeft zich in Noord-Nederland, als cultuur- en stamland, niet ‘sterk’ genoeg getoond. Of beide. En dat is dan een eerste en nogal bittere les.
Als verklaring van het wonder van het Afrikaans wordt dan opgegeven zijn inheemse kracht, waaronder verstaan moet worden dat het Afrikaans niet alleen verkeersmiddel zou zijn, maar | |
[pagina 54]
| |
bovenal een geografische, psychologische en sociologische activiteit, die uit het Afrikaanse milieu en uit de Afrikaanse bodem zelf gegroeid is. Het gevolg zou zijn dat voor de Afrikaanse schrijver het Afrikaans méér dan een hoogstaande cultuurtaal is. Zij zou voor alles het ‘levensbeeld’ zelf zijn van de blanke existentie daar te lande. Ook hierin kunnen we nog geen al te groot verschil zien met Vlaanderen, waar het Nederlands toch gedurende eeuwen de milieu- en bodemvaste uitdrukking is geweest van de volksziel en waar het, juist nu, zij het misschien minder biologisch en ecologisch bepaald, het levensbeeld is van het Vlaamse bestaan zelf. Als dit niet waar was, dan zou de les van het Afrikaans, gezien tegen de achtergrond van de werkelijkheid in België, nog bitterder zijn en ons moeten doen berusten in vruchtbaarder werk dan de, dàn vrij nutteloze, strijd voor het behoud van het Nederlands.
Naar onze mening gaat echter de vergelijking wel op, althans tot hiertoe en er moet dus een andere verklaring zijn voor het verschil tussen het wonder van het Afrikaans en het weinige succes tot nog toe van de Vlaamse Beweging in de Nederlanden. Een beroep op de ongelijkheid van de strijd, op de heftigheid of de moedwil van de tegenstand kan hier gevoegelijk achterwege blijven, omdat het zwakheid zou zijn zich niet eerst zelf in de ziel te kijken.
Er is vooreerst een belangrijk verschil van uitgangspunt. De Taalbeweging in Afrika heeft zich van meet af aan bewust afgekeerd van het Nederlands, van het Kaaps- of Hoog-Hollands zoals het toen genoemd werd, en wel, omdat het ‘te doods, te hinderlijk en te machteloos zou geweest zijn tegen de toenemende verengelsing’. Tegenover de nog altijd elementaire Engelse taal, die van nature meer een volkstaal is met zeer veel leengoed en in de wingewesten ook altijd getracht heeft de plaatselijke volkstalen te benaderen, was de verfijnde Nederlandse taal met haar ‘woord-geslacht en onnodige verbuigingsvormen’ een te sierlijk instrument om als wapen gebruikt te worden. Men gaat een buffel ook niet met een gouden pennemes te lijf! Dit heeft de eenvoudige maar slimme Boer zeer goed begrepen en hij heeft zijn eigen Afrikaanse volkstaal, gestaald en gelouterd in het harde leven van de Trek, gesmeed en geslepen tot een geducht wapen. Hij heeft ze met grote zorg en liefde opgetild tot een cultuurtaal, die ons nu als een wonder aandoet.
In Vlaanderen daarentegen waren de ‘Taalminnaeren’ der vroegste Vlaamse Beweging bijna allen geleerden, die cerebraal te werk gingen en tegenover het sierlijke Frans met zijn verleidelijke cultuur een taal van veel hogere beschaving moesten stellen dan hun toen sterk gedifferentieerde Vlaamse volkstaal. Er bestond voor hen geen andere keuze dan de éénheid van het Nederlands met zijn hoogste beschavingsvorm hardnekkig voor te staan en te verdedigen. Ook tegen hen, die naar de mode des tijds of uit verkeerd begrepen behoudzucht getracht hebben een gewestelijke spreektaal tot algemene Vlaamse volkstaal te verheffen. Een nutteloze poging trouwens, omdat het West-Vlaams, hoe pittoresk en hoe dichterlijk verheven ook, het werk van een Guido Gezelle was, toch niets anders meer dan een uit een oude beschavingstaal achtergebleven idioom en als zodanig zeker bouwvalliger dan men het in de emotie der gewestelijke romantiek en folklore geneigd is aan te nemen. Een vergelijking met wat in Zuid-Afrika gebeurde kan nooit een argument zijn voor enig Nederlands particularisme, omdat het Afrikaans als een jong en sterk gewas op een woeste en ruwe grond kon groeien en uit levensnoodzaak werd gekoesterd door sterke naturen. | |
De BoerenooiHet Afrikaans is door de Boeren bemind met een bijna fysische liefde en het is beslist geen louter beeldspraak, wanneer Lion Cachet zijn moedertaal voorstelt als een levensblij en dartel jong ding, dat danst en zingt. Maar dan het wonderlijk zelfverzekerd lied van een boerenooi, die weet dat de vrijer in aantocht is. As ek maar eerst my vryer het,
'n digter vol van moed,
een wat my om myself bemin
en nie maar om my goed;
wanneer dié vryer tot my kom,
vat ek hem by de hand,
en maak ek hom, hoe swak ek skyn,
nog koning in die land.
De liefde is duidelijk wederkerig geweest. De dichter heeft zijn kind opgesmukt met het mooiste wat hij vinden kon, zonder iets af te doen aan haar natuurlijke schoonheid en zuiverheid en hij heeft haar vol trots, overal waar hij maar kon, te pronk gezet. En zij, de schalkse, heeft woord gehouden en van de dichter nu reeds een koning gemaakt.
Want hierin ligt m.i. het grootste verschil met de Taalbeweging te onzent, dat in Zuid-Afrika een jonge liefde onbeschroomd is uitgedragen als een natuurlijk gebeuren, dat door alle gevestigde wetten en banden breekt. In Vlaanderen is de Taalbeweging in den beginne reeds belast en later zelfs geheel beheerst geweest door een in feite zeer streng conformisme, dat nooit, zoals in Afrika, getracht heeft ‘de werkelijkheid te verwerkelijken’. Een conformisme, dat tot in de zuivere taalaangelegenheden onderworpen bleef aan de eisen van een parochiaal beleden godsdienstigheid en wiens beste produkten altijd de sporen moesten dragen van een huiselijk of dorps Katholicisme, zonder al te veel innerlijke overtuiging. Wie zich daar niet strikt naar gedroeg kwam zelden aan bod en bijna nooit op de markt. Aan de catechismus, gedurende jaren vrijwel het enige gedrukte boek, werd niet de minste taalkundige zorg besteed en wat iets hoger ging, of op de colleges kwam, was altijd van een vrome middelmatigheid.
In Zuid-Afrika wordt de Bijbel, het centrale document van de streng Calvinistische levensbeschouwing en van de familiekring, met bewuste trots en fierheid verzorgd in het zuiverste Afrikaans. Daarbuiten echter kreeg ook het non-conformisme zijn kans. En het heeft de boerenooi een vrijer gegeven en van de dichter een koning gemaakt!
‘Het geloof in de taal’, zegt Malherbe, ‘berustte op de geestelijke prestatie daarin, op het scheppend vermogen en op het literaire kunstwerk’. In dat geloof kwam ten slotte diegene vooraan te staan, die ‘de rust van het dier-zijn prijs gaf voor de onrust van het mens-zijn’, die het geestelijke bouwplan om hem heen doorbrak, én twijfel kende. En met de beitel van zijn woord de werkelijkheid kloofde. Vir my nie meer die dwase rus
van mense en van dag en jaar....
Vir my die sterre sonder wet....
‘Ek moet die bitter brood van twyfel eet
en daeliks weer my vlamme-waarheid gryp’.
De fierheid en de onrust van de Afrikaans mens hebben nu het wonder geschapen waaraan wij, Nederlanders, ons thans verkwikken en laven kunnen en waaruit wij ruimschoots profijt kunnen trekken en er nog plezier aan beleven ook. Naar dubbel inzicht: een taal, die tegelijk het meest vereenvoudigde Germaans en het zuiverste Nederlands is en een literatuur, die bruist van leven en sprankelt van moed, geestdrift en oorspronkelijkheid. J. Compaen van Santvoorde.
Noot: De beide in dit artikel genoemde Literatuur-Overzichten zijn thans ook in Nederland verkrijgbaar. De boekhandel W.P. van Stockum te Den Haag beschikt over een vrij uitgebreide verzameling van nieuwe Zuidafrikaanse werken. In een volgend nummer van Neerlandia hopen wij enkele dezer werken uitvoerig te bespreken. J.C.v.S. |
|