Eenheidsstreven
Nu treft me op dit moment als uiterst opportuun, dat er juist in Vlaanderen een drang naar éénheid is, naar een op zuiver Nederlands beginsel gesteunde samenwerking, misschien meer merkbaar onder links-georiënteerden en vrijzinnigen, dan onder de Katholieken, die er sinds 1850 of daaromtrent in geslaagd zijn hun stempel te drukken op wat men de Vlaamse beweging genoemd heeft. Uit vele brieven van socialisten en liberalen heb ik dit verlangen naar samengaan gemerkt. Dit verlangen blijkt ook duidelijk uit het feit dat linksen en vrijzinnigen nu gaarne wijzen op enkele hunner voormannen, die thans in Vlaanderen minder bekend zijn, maar toch grote verdienste hebben gehad in de dagen na de omwenteling van 1830, bijv. Toussaint van Meulebeke en Metdepenningen te Gent, om slechts twee van de velen te noemen. En wij moeten erkennen, dat de herinnering aan deze mannen uit partijdigheid werd verwaarloosd.
Vandaar waarschijnlijk ook, dat linksen en vrijzinnigen nog terughoudend zijn om hun verlangen naar eenheid aan de Katholieke vleugel te laten merken.
Die terughoudendheid is gemakkelijk te verklaren en te begrijpen. Ik wil hier niet op ingaan, noch de redenen opsommen, die deze Vlamingen kunnen aanvoeren. M.i. is het feit van die terughoudendheid een bijzonder opportuun verschijnsel voor het A.N.V., dat uit hoofde van zijn algemeenheid aangewezen is de brug te zijn tussen allen.
Nu kan men van Nederlandse zijde zeggen, dat het A.N.V. zich niet met de Vlaamse beweging kan vereenzelvigen. Hiertegen moet ik toch opkomen en wel om zeer verschillende redenen:
Ten eerste, omdat een organische groep geheel ten onder gaat wanneer ze niet zorgt, dat het verval aan de randen van zijn verspreidingsgebied tegengegaan wordt en dit kan alleen vanuit het gezonde kerngebied gebeuren.
Ten tweede, omdat de verschillende argumenten, die men in Nederland tegen Vlaamse activiteit gesteld heeft, niet meer geldig zijn. Zij werden in Vlaanderen nooit aanvaard. Dit is begrijpelijk: wie in welvaart leeft, deelt niet gaarne aan verarmden, die onder bedreiging leven. Dit was het argument van Van Lennep: Nederland wil dat België zo sterk mogelijk zij, als bescherming tegen de Franse veroveringszucht. Dit geldt niet meer. Toen kon België misschien een bufferstaat zijn ter bescherming van het kleine Nederlandse belang. Nu echter hebben we te doen met verzwakte Nederlanden in een gevaarlijk Europa.
Ten derde heeft men de Vlaamse beweging nooit goed geinterpreteerd. De oorsprong bij zgn. taalminnaren en de uitleg als reactie tegen de verfransing door een Belgische centraliserende staat is m.i. niet juist. Het is een verkeerde voorstelling, die al te veel de schijn gewekt heeft alsof de Vlaamse beweging uit een negatieve instelling zou geboren zijn. Dit heeft m.i. onnoemelijk veel kwaad gedaan.
En het is niet juist!
Wie de periode 1830-1850 bestudeert uit andere dan de gebruikelijke geschiedenissen der Vlaamse beweging, komt spoedig tot de ontdekking, dat de Vlaamse beweging tot stand kwam onder een generatie, die tijdens het Verenigde Koninkrijk is opgevoed en die alle vruchten heeft geproefd van dit Verenigd Koninkrijk. Deze generatie en zeker de bewuste groep daarvan. heeft inderdaad rond J. Fr. Willems gestaan. Hij was er om allerlei redenen het pronkstuk van, evenals Banning Cocq op het schilderij van Rembrandt: breeduit, gezond, gemoedelijk.
Toen de Nachtwacht schoongemaakt werd, hebben velen in Nederland daartegen geprotesteerd. Maar na de schoonmaak bleek, dat er op de achtergrond nog wel wat anders stond en het schilderij, wetenschappelijk gesproken beter de Uittocht van de compagnie van Banning Cocq moest heten. Zo is het ook met het tafereel der Vlaamse Beweging gegaan, niet J. Fr. Willems alleen, maar een hele schare anderen kwam in het licht te staan toen men het roet en het vuil, door partijzucht en particularisme er op gelegd, wegnam. En als we dan aandachtiger kijken, dan zien we daar een heleboel meer dan Vlaamse goedlachsheid. En wel: grimmige strijdbaarheid (Snellaert, Van Vaernwijck); treffende eendracht (liberale adel, Katholieke prelaten, arbeiders, die vaak lang vóór het socialisme progressief naar links gingen); zeer positieve doelstelling: de bevestiging van het Nederlandse karakter der Vlaamse cultuur en het heimwee naar de Nederlandse éénheid. Dit laatste wordt bijzonder duidelijk, als men de onuitgegeven brieven leest van Van Immerseel, Verspreeuwen, Snellaert, zelfs van Willems.
De oorsprong van de Vlaamse Beweging was een Nederlands streven. Dit is eerst te loor gegaan in de politieke partijstrijd der jaren om 1860. En het is een tragische omstandigheid, dat de meest bewusten onder die eerste Vlaamse leiders zich met grote teleurstelling van de actieve strijd hebben afgewend, toen zij die éénheidsgedachte in de politieke tegenstellingen hopeloos zagen ten ondergaan. Vandaar, dat de eenheidsdrang, die we zien herleven, waarschijnlijk meer Nederlands is dan klein-Vlaams, het is een atavisme dat op Verloo terug kan gaan en toen niets te maken had met staatsgrenzen. Het voordeel nu is, dat het buiten alle partijdigheid om openlijk beleden kan worden als een noodzakelijkheid voor de éénmaking van Europa. M.i. zou het A.N.V. een schromelijke vergissing begaan als het dit niet wilde inzien. De voordelen van dit eenheidsstreven zijn onschatbaar.
Ten eerste: Vlaams is even Nederlands als Fries, Gronings of Saksisch en Drents. Dit moet de koude, zakelijke erkenning van de Vlaamse groep uit 1840 zijn. Als we ten volle vertrouwd zouden zijn met dit beginsel onzer saamhorigheid dan zou er geen aanleiding meer zijn voor opmerkingen, die, hoewel niet als zodanig bedoeld, toch smadelijk zijn.
Ten tweede: De Vlaamse beweging maakte een grote fout, nemelijk, dat ze er nooit in geslaagd is haar problematiek en haar strijd op het internationale vlak te brengen. Als Nederlandse Beweging wordt ze echter een kern-probleem in Europa.
Ten derde. Een Nederlandse Beweging zou uit de wereld helpen de ongrijpbare Nederlandse tweeslachtigheid rond een groot deel van Nederland, dat ligt tussen de Moerdijk en de Belgische grens.
Er zijn nog veel meer voordelen, die dichter bij huis liggen. B.v. het meest fundamentele punt van het A.N.V.-programma, de taalzorg. Wat geschiedt er al niet op dat gebied! Neerlandia heeft een taalspiegel. Daarnaast bestaat de vereniging ‘Onze Taal’ met een eigen blad. Er is in België een vereniging voor Beschaafde Omgangstaal, een vereniging voor verspreiding van het A.B.N... er is de individuele werkzaamheid van dr. Goossenaerts en van enkele heren uit St. Joost ten Node. Wat een verspilling aan geld en arbeid, alles voor één en hetzelfde doel! Met al het geld in één pot en alle handen aan één ploeg zou er wekelijks een Neerlandia kunnen verschijnen, dat ook bij de buitenlanders eerbied zou afdwingen.
Een ander voorbeeld: er is een Davidsfonds, een Willemsfonds, een Vermeylenfonds en nog een paar andere zieltogende fondsen. Hoewel rijk en met vele leden hebben deze fondsen slechts een stroom van zogenaamd Nederlandse werken geleverd, die van een beschamende bleekheid, kleurloosheid en middelmatigheid zijn. Met de helft van de totale onkosten en de helft der bewuste medewerkers zou een Nederlandse wereldbibliotheek zijn op te richten van wereldfaam.
Een derde voorbeeld: congressen en cultuurdagen. Ik zou u eens willen vragen na te gaan hoeveel dagen er van dit soort zijn, vooral in de zomermaanden. Elk groepje, hoe beperkt ook moet een congres hebben. Verbrokkeling en vereniging van de deelnemers is het gevolg. Erger nog is de daaruit voortkomende vermindering der belangstelling bij diegenen, die gaarne iets doen, of voor de congressen die werkelijk van algemene betekenis zijn. Een eigen ervaring: ik ben nu voor zeven congressen of cultuurdagen gevraagd om over het A.N.V. of over Vlaanderen te spreken. Daaruit leid ik af, dat er toch een eenheid van gedachte moet zijn. Als we allen samen waren? - Zou één keer volstaan. Zou een veel bevoegder dan ik er zijn tijd aan kunnen besteden. En zouden we telkens met veel meer mensen samen zijn - èn indruk maken. Een klein detail hierbij: ik werd