| |
| |
| |
Een Groninger dag in Den Haag
⋆
De afdeling Den Haag van het Algemeen Nederlands Verbond, die verleden jaar een Drentse dag aan haar leden aanbood, organiseerde op zaterdag 18 oktober een Groninger dag, In de namiddag verzamelden zich een tweehonderd belangstellenden in de de Rolzaal, waar het bestuur van de afdeling Den Haag bij monde van de voorzitter, de heer F. Koote, de aanwezigen verwelkomde, in het bijzonder Z.E. de ambassadeur van de Unie van Zuid-Afrika en mevrouw Geldenhuys, de eerste secretaris van de Belgische ambassade, de heer A. Mariën, de bestuursleden van de Groningse Vereniging in den Haag, en van het Gronings Genootschap, o.a. de 87-jarige voorzitter, de heer K. ter Laan, leden van de Drentse en Friese Vereniging in de Haag, leden van het Verbond.
| |
Groningen schakelt om
Vervolgens sprak burgemeester van Delfzijl, de heer J.A.F. Roelen over ‘Groningen schakelt zich om’.
Deze spreker merkte op dat de tijd voorbij is, dat Groningen de provincie was ver weg gelegen in de baare noord-oosthoek van het land, bekend om zijn landbouw en veen koloniën en dat het enige karakteristieke van deze Groningers was een zuinige natuur en de typische uitspraak met het ‘ennetje’ aan het eind der woorden. Deze foute instelling in Nederland heeft belemmerend gewerkt op de normale ontwikkeling van deze provincie, die niet alleen afzet van haar produkten zoekt in overig Nederland, maar ook toegroeit naar de gebieden rondom Hamburg en Bremen, gebieden, die de laatste jaren op geweldige wijze aangepakt en tot ontwikkeling gebracht worden.
Groningen is geen landbouwprovincie bij uitstek meer. Slechts een vierde van de beroepsbevolking werkt in de landbouw en een derde vindt werk in de industrie. Voor geheel Nederland zijn die cijfers 20% en 37%. De vele veenkoloniën, langs de bekende ‘diepen’ gelegen, hebben weinig meer met het veen van doen. En behalve de ‘diepen’, die dienden om de turf af te voeren, zijn er ook flinke kanalen, o.a. het Starkenborch- en het Eemskanaal gegraven.
| |
Dalgronden in cultuur
De stad Groningen heeft in de 17de eeuw het initiatief genomen om de afgegraven veengronden in cultuur te brengen door daarheen het Groningse huisvuil (compost) te brengen en op te treden als opslagcentrum der landbouwprodukten, gewonnen op die dalgronden.
De in de veenkoloniën opgekomen industrie van aardappelverwerkende bedrijven, van strokartonnage, welke aanvankelijk alle werkten met turf voor het stoken der stoomketels, is van grote betekenis geweest voor Groningen (stad en provincie).
De behoefte aan afvoer per schip van de produkten der veenkoloniën, riep de bouw van kleine houten schepen in het leven, die na 1870, toen de bouw van stalen schepen opkwam, verdween en plaats maakte voor de tussen Groningen en Hogezand tot hoge ontwikkeling geraakte bouw van kustvaarders en de daarvoor onmisbare verzorgende bedrijven.
| |
Grote problemen
Een verdere ontwikkeling van Groningen blijft echter dringend nodig, omdat de omvang van de migratie uit Groningen zorgwekkend is. Ondanks deze afroming van werkkrachten, schept 'n latente werkloosheid ernstige problemen, vooral als straks het westen des lands, waarheen vele Groningse werkkrachten - en zeker niet de slechtste - migreren, verzadigd raakt en de arbeiders dus weer op Groningen zijn aangewezen.
Spreker acht het een gelukkige omstandigheid, dat de Groningse universiteit hierbij een steeds in belangrijkheid toenemende rol zal gaan spelen. Er zijn plannen voor het vormen van ingenieurs, wier opleiding in het bijzonder gericht is op de praktijk van het bedrijfsleven. Er moeten ontwikkelingsgebieden worden gevormd, doch alleen daar, waar het klimaat gunstig is, waar dus reparatie-inrichtingen, arbeiders en verzorgingsbedrijven voorhanden zijn.
De samenwerkende gemeenten dienen zgn. industrieschappen in het leven te roepen. De grote achterstand in de weeklonen der arbeiders moet worden ingelopen. Door deze lagere lonen ligt ook de koopkracht in Groningen lager.
| |
Culture achterstand
Ook op cultureel gebied in Groningen een achterstand in te halen. Het aantal jonge mensen, dat Mulo of H.B.S. bezoekt en afloopt, ligt lager dan elders in Nederland. Het schouwburg en concertenbezoek eveneens.
Het woningvraagstuk moet dringend tot een oplossing komen. Want niet alleen is er een ernstig woningtekort, ook de kwaliteit der nog als woonhuizen gebruikte panden is ver beneden peil. De woningstatistiek wordt daardoor ook onzuiver, omdat krotwoningen worden meegeteld, hoewel ze als onbewoonbare panden buiten telling dienden te worden gehouden.
Door voortdurende verbetering der verbindingen met overig Nederland en met West-Duitsland en het vestigen van grote industrieën op daarvoor geëigende plaatsen moet Groningen de kans krijgen zich
Foto J.J. Thüring, Den Haag
Een apartje bij de koffietafel op de Groninger dag. Van links naar rechts zittend de heren: F. Faber, voorzitter Groninger vereniging in Den Haag, J.A.F. Roeien, burgemeester van Delfzijl, F. ter Hark, secretaris Groninger vereniging in Den Haag, F. Koote, voorzitter Alg. Ned. Verbond, G.R. Meijer, voorzitter van het Instituut voor Landbouw-coöperatie, en P. Burger, secretaris van de Haagse afd. v.h. A.N.V.. Staande de in Gronings costuum gestoken dames v.l.n.r. mej. K. Huizinga, mei. A.S. Scholtens en mevrouw E. Meijer.
| |
| |
werkelijk om te schakelen, teneinde aan de vele moeilijkheden het hoofd te kunnen bieden.
Dat dergelijke industriën een toekomst hebben in Groningen hebben de Philips - fabriek in Winschoten, de Kabel- en de sodafabriek in Delfzijl reeds bewezen.
| |
Voordracht van de heer Meijer
De heer C.R. Meijer, voorzitter van het Instituut voor landbouw-coöperatie, wonende te Kloosterburen, sprak daarna over de arbeidsverhoudingen en tegenstellingen in de landbouw.
Spreker somde de verschillende grondsoorten in Groningen op met hun onderscheiden mogelijkheden als zeeklei met akkerbouw, oude klei rondom Groningen met veeteelt, veengrond met akkerbouw en landbouwindustrie, zandgrond met gemengde bedrijven. Hij schetste de grote betekenis van de landbouw, omschreef het typisch Gronings beklemrecht en stond stil bij de inpolderingen der kwelgronden, hetgeen geheel geschiedde voor rekening van de groepen boeren, die de nodige dijken aanlegden. Er vormde zich daar wel een krachtige en zelfverzekerde boerenstand, maar de risico's had men ook te verwerken. Als Huibert Poot in Groningen had gewoond had hij vermoedelijk niet zo vanzelfsprekend durven zeggen: ‘Hoe genoeglijk rolt het leven des gerusten landmans voort’. Bij een dijkbreuk konden de boeren diep in de ellende geraken, daar men weer van vorenaf aan moest beginnen.
Er zijn jaren geweest, dat veeziekten de veestapel uitdunden. De plattelandsbevolking met de voortdurende seizoenwerkloosheid was er slecht aan toe.
| |
Verarmde landadel
De heer Meijer vertelde interessante dingen over het Gronings stapelrecht en de afschaffing daarvan, over de Groningse landadel, wonende op hun borchten, die ze in de 19de eeuw verlieten om in ‘Holland’ te gaan wonen, met het gevolg, dat de bedrijven achteruit liepen, de boerenadel verarmde en vele borchten onder de hamer kwamen en helaas in de regel werden afgebroken.
| |
Boer en knecht
Spreker gaf een aantrekkelijk beeld van het eertijds patriarchale boerengezin, toen knechts en meiden nog inwoonden en aanzaten aan de familiedis, toen de boer gelijk optrok met de knechts, vaak gelijk in ontwikkeling en met gelijke belangen. Dit veranderde. De afstand tussen boer en loontrekkers, die meer en meer buiten de boerderij gingen wonen, vergrootte. De vraag naar losse arbeiders in de zomer en het afstoten van deze krachten in de winter schiep slechte sociale verhoudingen. De boer ontwikkelde zich meer en meer, maar de arbeiders bleven op het oude ontwikkelingspeil staan.
| |
Glorietijd der boeren
Na 1900 zette de glorietijd voor de Groningse boer in. De boer werd een ondernemer, die coöperaties in het leven riep, grondstofverwerkende bedrijven stichtte, veel aandacht schonk aan ontwatering, nieuwe gewassen kweekte en meer en meer de machine in gebruik nam. De mechanisatie ging gepaard met bestrijding van plantenziekten en schadelijke insecten, waarvoor laboratoria en land- bouwconsulenten de aanwijzingen gaven.
Van de arbeider wordt na de mechanisatie meer verwacht dan alleen maar spierkracht. De boerenarbeider moet ook monteur zijn. Vandaar, dat er behoefte komt aan een arbeidsjeugd, die Mulo en techn. landbouwschool bezoekt, waar men wordt opgeleid tot technisch geschoolde landarbeider.
Na de pauze werd aan de hand van lantaarnplaatjes de voordracht van de heer Roeien nog eens nader toegelicht; een film over de kustvaart besloot de bijeenkomst.
| |
De koffietafel
Het gezelschap begaf zich vervolgens naar hotel De Kroon (Spui), waar een zeventigtal gasten aanzat aan de Groningse koffietafel. Onder hen drie dames in Groningse klederdracht.
Hier heerste al heel gauw de hartelijke, opgewekte sfeer van een groot gezin, rondom een feestelijke dis. Het gezellig geroezemoes van een babbelend gezelschap werd nu en dan afgebroken door een korte tafelspeech, uitgesproken o.a. door de voorzitter van de Groningse Vereniging in Den Haag, de heer F. Faber, de heer K. ter Laan, ir. G. Schutte, secretaris van het Verbondsbestuur e.a.
Gezellige avond
's Avonds bood de ‘Grunneger Verain veur Den Haag en kontraaien’ in de Dierentuin een gezellige avond aan, welke in hoofdzaak werd verzorgd door het Gronings gezelschap d'Oprechte Amateur, onder leiding van Harm Smeding.
Opgetreden werd door ‘De kolibri's’, The Oriental Things’, het Hawaiian Ensemble en de Oriental Girls en een Balinees gezelschap. The three Jacquets (pa- rodisten) traden op, afgewisseld met zang (Hans Struyk) en guitaarbegeleiding door Dick Kramer.
Het Birdland Quartet speelde met zang van Ann. Eros.
Noch bovenstaande namen, noch het programma was Nederlands of Gronings. Maar de aanwezigen hebben zich vermaakt. De verbroedering was volkomen.
| |
Groninger humor ontbrak
Naar aanleiding van deze avond in de Dierentuin schreef een onzer oudste leden, ir. W. Meijer Cluwen, die de Groninger dag van het begin tot het einde heeft meegemaakt, het volgende:
Ik heb de echte kostelijke Groninger humor gemist. Daarvoor in de plaats werd een ‘cabaret’ gegeven met een internationaal programma, niet typisch Nederlands, noch Gronings.
Het bestuur heeft er van afgezien een bijzonder stuk Groninger humor te geven, b.v. door het laten opvoeren van een dier kostelijke volksblijspelen, omdat de gasten, althans een deel van hen, het kenmerkende uit zo'n stuk niet zouden hebben begrepen en dus het aantrekkelijke van die opvoering verloren gaat.
Maar, zo meent de heer Meijer Cluwen, het Gronings is veel gemakkelijker te verstaan dan het Fries. Door in een stenciltje de korte inhoud der bedrijven aan de toeschouwers
Foto K.L.M. Aerocarto
Deze opname van de Sodafabriek dateert reeds van enkele jaren geleden.
| |
| |
uit te leggen zou iedereen bij goed spel het blijspel hebben kunnen volgen.
Speelde Louis Bouwmeester niet voor stampvolle zalen in Londen, waar het gros der bezoekers van het theater geen woord Nederlands verstond!
De heer Meijer Cluwen had zelf indertijd in Denemarken ook volkomen kunnen medeleven met de in Zweeds en Deens, waarlijk voor ons oor geen gemakkelijke talen, gesproken rollen van de Hamlet-uitvoeringen.
Met genoegen herinnert hij zich die Groninger humor als iets bijzonder levends, spontaan, anders dan de Friese humor die feller is, meer sarcastisch, bijtend soms. De Groninger humor is gemoedelijker, wel raak en recht op de man af.
Toen een Groninger boer hem eens wilde zeggen: ‘Wat jij daar zegt, slaat niet op mij’, drukte hij dat uit met de woorden: ‘wat mij niet jeukt, dat krab ik niet’.
De Groninger kent evenmin als de Friezen en Scandinaven in gesprekken de U-vorm. Hij gebruikt dan de derde persoon en zegt bv.: ‘Heeft menheer dat gezien?’
Over de Groningse toon en het zware stemgeluid moet men zich niet van de wijs laten brengen. Een bejaarde Groninger, met wie ir. Meijer Cluwen dit onderwerp eens besprak, zei hem: ‘Ja, we zijn als boeren en zeelui, soms wat ruw van toon en onhebbelijk, maar je doet maar net zo terug’.
| |
Anecdote
Een bepaalde trek van de Groninger kan men in het volgend verhaaltje het best onderkennen.
Kort na de wereldoorlog, toen het de boeren goed ging, maar philantropische instellingen vaak heel slecht, ging een der bestuursleden van zo'n instelling, een arts, er op uit om giften bij zijn patiënten en dorpsgenoten in te zamelen. Tot een ‘dikke boer’ zei hij: ‘Ge hebt nou zo vette jaren gehad, zou je nu niet eens een duizend gulden voor ons werk willen schenken?’, waarop deze met een gezicht, alsof hij het in Keulen hoorde donderen, ten antwoord gaf: ‘Zo, ben je daarvoor gekomen, dokter; ge moest maar gaan’. Maar acht dagen later bereikte hem een cheque van f 3.000, -, welke naar dokters oordeel alleen van zijn ‘dikke boer’ kon afkomstig zijn.
Om zekerheid te hebben ging de dokter langs het filiaal van de Nationale Bank- vereniging waarover de cheque gelopen had, en zei zo langs zijn neus weg tegen de kassier: ‘Die en die heeft met die f 3.000, - ook flink in de bus geblazen’. De kassier trapte er in en vroeg: ‘Hoe weet dokter dat?’ en dokter antwoordde: ‘Ik wist het niet, maar nu weet ik het’.
Daarop bezocht de dokter zijn oude vriend en schoolkameraad en zei: ‘Nou, nou, wat ben jai met die f 3.000,- over de brug gekomen’. En op de vraag: ‘Hoe weet dokter dat’, zei dokter prompt: ‘Jao, nou wait ik het twaimaol, maar zeg me liever eens, waarom je mij de f 1.000 hebt geweigerd. Daarmee was je er toch goedkoper afgekomen’.
En toen het echte Groningse antwoord: ‘Ja zie je, dokter, die drie duizend gulden, dat is zo slim niet, maar dat jij dacht, dat je mij duizend gulden uit de zak kon praten, dat mocht nait wezen.’
De Groninger is spreekwoordelijk op de penning, hij gaat er op zitten, maar hij kan ook zeer edelmoedige en milde buien hebben. Hij is individualist, nog meer dan de Fries. Hij moet alles eigener beweging doen en zelfstandig kunnen handelen.
|
|