De dichter Geerten Gossaert
Dr. P.H. Ritter jr., die al maanden niet meer voor de radio sprak, is zondag 2 november weer voor de microfoon gekomen om in een kort herinneringswoord ‘zijn vriend Carel Gerretson, die hem zijn gehele leven heeft vergezeld’, te kenschetsen. Wij volgen nu dr. Ritter.
Hoe gecompliceerd en veelvormig deze dichter, geschiedschrijver, politicus en journalist ook is, in al die hoedanigheden kenmerkt zijn leven zich door dezelfde inzet: overgave aan de traditie, aan de bestendige waarden, die mens en mensheid zijn ingeschapen en die door de historie zijn geijkt.
De dichter Gossaert zocht in de dichtkunst niet naar nieuwe vormen, maar naar de veredeling van het oude. Men noemde hem de schepper en de verdediger van de zogenaamde rhetorische poëzie. Zonder rhetoriek, zo meende hij, is een ware grote stijl onmogelijk. Gossaert is er in geslaagd in eigen verzen, door aanwending van het eenvoudige, historisch gegroeide woord, de innerlijkste
Fotopersbureau E. de Vries. Amsterdam
gevoelens terstond duidelijk te maken in glasheldere voorstellingen. Daartoe was nodig een ragfijne ontleding en doordringing van de taalwaarden. Die taal, de Nederlandse taal had hij lief. Ook in het internationaal verkeer hechtte Gerretson aan de Nederlandse taal, als kenmerk van onze volkspersoonlijkheid, uitnemende waarde. De taal, zo zei hij in zijn op 27 september 1954 in de aula van de Rijksuniversiteit te Utrecht gehouden afscheidsrede, was voor hem niet alleen werk-, maar ook speel-tuig.
Zijn bundel verzen ‘Experimenten’ is, zo merkt Ritter op, doortogen van een diepe, godsdienstige aanvaarding, van een hunkering naar levenswijsheid, naar een berusting, die boven leven en dood wil uitstijgen.
In de evengenoemde afscheidsrede komt duidelijk tot uiting dat hij, de oudere man, niet meer hunkerde naar de berusting, maar die gevonden had.
Over het verlies van Indië, dat hem meer heeft aangegrepen dan de meesten vermoedden, kon hij in zijn afscheidswoord zeggen, dat men het verleden moest kunnen overgeven en dat in elk volleerd leven alle actie haar complement vindt in resignatie (berusting).
Gossaert zei van de dichter, die niet van de wereld is, dat hij geen innige belangstelling koestert voor de dingen van dit ogenblik, maar dat hij terugziet, dus leeft in de herinnering.
Dit dichterschap behoort tot de jeugd van Gerretson. Hij hield op te dichten, toen hij meende, dat de bezieling in hem was uitgeput.
Hij verklaarde dit o.a. door zijn opmerking, dat het dichterschap iets zo heiligs is, dat niemand zich daaraan mag onttrekken, indien zijn lichaam en geest worden uitverkoren het dichterschap te dragen. Maar - zo vervolgt hij dan - wie het dichterschap tracht te behouden, wanneer het hem wordt afgenomen, is een vervloekte gek.
Dr. Ritter noemt in zijn prachtig herinneringswoord nog twee letterkundige studies van Gossaert, en wel esn studie over C.A. Swinburne (1837-1909) en Lucretius (Romeins leerdichter uit de school van Epicurus 99-55 v.C.). In de laatste studie geeft hij een beschrijving over het ontstaan van poëzie, welke een veel later door Vestdijk gegeven verklaring evenaart, zo niet overtreft.