De afdelingen aan het woord
Afrikaanse dichtkunst
Professor dr. G. Dekker, hoogleraar in de Nederlandse en Zuidafrikaanse taal en letterkunde aan de universiteit te Potchefstroom in Transvaal, die in het plan van het cultureel verdrag tussen Zuid-Afrika en Nederland een bezoek aan ons land bracht, sprak op 6 mei in het gebouw der Utrechtse universiteit, ook voor leden van het Verbond over ‘Grepe uit die ontwikkeling van die afrikaanse digkuns’.
Prof. Dekker, die in Amsterdam Ned. letteren gestudeerd heeft en in 1926 aldaar promoveerde op een proefschrift over ‘De invloed van Keats en Shelley in Nederland gedurende de 19de eeuw’, gelooft, dat Nederland en Zuid-Afrika beide op het gebied van de dichtkunst hoog ontwikkeld, als stamverwante volken, het onderling contact, dat door misverstanden in de laatste tijd voor velen dreigde verloren te gaan, zullen hervinden.
De ellende van de tweede Vrijheidsoorlog, in Nederland meer bekend als de Boerenoorlog, deed onder de Afrikaners, die hun geschokte gevoelens van een verslagen volk in de eigen Afrikaanse taal wilden tot uiting brengen, de echte dicht-‘kunst’ in Zuid-Afrika ontstaan.
Het is de tijd van Marais, Leipoldt, Totius en Celliers. In de dertiger jaren komen dan in een rustiger tijd de meer geschoolden, geinspireerd door buitenlandse voorbeelden (Tennyson, Kloos, Verwey en Leopold). Uit de Afrikaanse sfeer rijzen zij naar een algemeen menselijke sfeer en naar een meer internationaal niveau. Spreker noemt de in Nederland zeer gewaardeerde en veel gelezen Elisabeth Eybers (mevrouw Wessels-Eybers), Krige en de gebroeders Louw, van wie men boven alles Van Wijk Louw kent.
Nu ook de Afrikaner verstedelijkt komen, evenals elders, de moderne woordkunstenaars, die zich afkeren van de romantiek, en meer dan tevoren de eigen individualiteit zien in verhouding tot God en maatschappij, naar voren. Opperman is in die kringen de profeet en hij is het geweten van zijn tijd.
Spreker heeft met zijn fijnzinnige voorlichting en bij zijn gevoelvol voordragen van verzen de luisteraars doen aanvoelen, dat Zuid-Afrika bijdragen kan leveren aan onze beschaving, die we stellig niet mogen veronachtzamen.