Al in de Middeleeuwen
Natuurlijk ligt het voor de hand dat de kleine van de grote overneemt. Reeds in de Middeleeuwen kwamen de Duitse woorden. De hervorming bracht nieuwe. Aan sommige zijn wij gewend, we voelen ze als volkomen Nederlands en ze zijn dat door het gebruik ook geworden: heilzaam, aanwenden, boetvaardig, behartigen.
Spieghel verkondigt in de 16e eeuw dat men ter verdrijving van Franse woorden gerust woorden naar Duits model kan nemen. In de steden van het westen komt een avontuurlijk volkje van marskramers, gedroste soldaten en fortuinzoekers en met hen rollen mee: kroeg, pimpelen, schoft, schransen. In dit leger dienen Duitse huursoldaten: dolk, sabel, vaandrig, zoetelaar.
Pas in de negentiende eeuw komt de grote vloed. Bij Bilderdijk vindt men woorden als daadzaak, geschicht, bekleiteren. Dergelijke woorden kunnen nu slechts onze afkeer oproepen, maar wat ziet men nu nog voor Duits in de volgende ontledingen, inburgeren, bijbrengen, bespreken? De Duitse wetenschap was machtig in Europa. Duitse boeken op medisch, filosofisch, teologisch en technisch gebied worden in ons land gelezen en taalkundig maar half verteerd. Juist in diezelfde eeuw komt het verzet tegen het Duits. Er worden lijsten aangelegd waarin de afkeurenswaardige woorden zijn opgenomen.
In de twintigste eeuw dezelfde strijd. Bepaalde woorden winnen het, andere worden verworpen.
Nu komen niet meer, als in de Gouden Eeuw, de oostelijke haveloze avonturiers ‘op een strowis aandrijven’. In ons leger hebben wij geen Duitse ‘krijgsknechten’ meer.