Het onderwijs op de Antillen is een ingewikkeld vraagstuk
Het Nederlands, een vreemde taal
In tegenstelling met Suriname kunnen de Nederlandse Antillen zich met trots op de borst slaan, omdat in en om de Caraïbische zee nergens zo'n groot percentage van de begrotingsgelden aan het onderwijs wordt besteed, als op deze eilanden.
Prachtige schoolgebouwen, gelegenheid voor elk kind om goed onderwijs te genieten, vrijwel geen analfabetisme, een goed gediplomeerd en bezoldigd onderwijzers- en leraarskorps, ziet daar de resultaten van de uitgegeven landsgelden.
Men kan daarover tevreden zijn, maar, zo schrijft ‘Christoffel’ (het algemeen sociaal-cultureel maandblad voor de Ned. Antillen) laat hieruit geen zelfgenoegzaamheid voortkomen, want daarin zou een gevaar schuilen voor datzelfde onderwijs, omdat de zelfgenoegzame geen prikkel voelt om verder te zoeken; en verder zoeken is dringend nodig, aldus de schrijver van het artikel.
De veelal gehoorde stelling, dat het Nederlands voor het Antilliaanse kind niet een vreemde taal is, onderschrijft hij niet en het direct invoeren van de Nederlandse taal in de eerste klas van de lagere school acht hij niet gelukkig. Het onderzoek van Nelly Winkel in de Antillen, noch het onderzoek van prof. dr. W. Gs. Hellinga in Suriname wijst uit, dat de resultaten met dit systeem zo bijzonder gunstig zijn.
Inderdaad, wanneer we de vele voorbeelden beschouwen, die Nelly Winkel in hetzelfde nummer van ‘Christoffel’ geeft, nadat zij een onderzoek heeft ingesteld in de zesde en zevende klasse van verschillende scholen, kunnen we bezwaarlijk met de hand op het hart getuigen dat de Nederlandse taal geen vreemde, aangeleerde taal is voor het gros der Antilliaanse leerlingen, van wie 83½% (onderzoek van 214 zesde klassers) Papiamentoe of een andere taal spreken.
In het eerste artikel wordt daarom de noodzakelijkheid bepleit van een wetenschappelijk onderzoek naar alle taalkundige en paedagogische problemen, die er mee samenhangen. Met enige jaloesie verwijst de schrijver naar ‘het centrum voor Surinaamse taal aan de Amsterdamse universiteit’ en spreekt de hoop cit, dat op de Antillen zal worden voortgegaan naar het voorbeeld van Romer en Combé.
Hij wijst echter ook op de diepere achtergrond van het taalprobleem, dat gevormd wordt door het sociaalethische patroon van de Antilliaanse samenleving met haar eigen structuur en eigen moeilijkheden, totaal verschillend van de Nederlandse, waaraan echter het hele onderwijssysteem en een groot gedeelte van de leerkrachten worden ontleend. Het gevolg is, dat het heilzame, persoonlijke contact, tussen opvoeder en kind niet of gebrekkig tot stand komt.
De A.N.V.-ers in Nederland dienen de ontwikkeling van het onderwijs der Antillianen, van wie honderden lid van ons Verbond zijn, zorgvuldig te volgen en steun te verlenen aan elke poging om dat onderwijs zo te vormen, dat het rekening houdt met die diepere achtergrond van het taalprobleem.