[Nummer 7]
Nagalm der Oudejaarsklokken
Over alle landen der wereld, hoog over dorpen en steden, zal straks, 31 December, te middernacht de oudejaarsklok haar twaalf zware slagen laten galmen.
En de schaduwen van de eeuwigheid, maar niet in de schemer der vergetelheid verdwijnt dan het jaar 1955.
Die klokkeslagen, ook al zijn ze verklonken, hebben steeds iets te zeggen. De nagalm bindt de mens aan het voorbije jaar en brengt ons aan het peinzen over dat jaar.
Sterker dan gewoonlijk spreekt op dat uur de vergankelijkheid, de broosheid van het leven en van al wat is, de onzekerheid in ons en om ons, het ongewisse van de arbeid, welke zo dikwijls strandt op klippen, die wij niet vermoedden of niet konden omzeilen. Angsten en spanningen, welke de wereld benauwden, beleven we weer.
Maar gelukkig valt een troostend licht over vele sombere overpeinzingen.
Onze harten worden verwarmd, wanneer we ons herinneren, dat velen onzer landgenoten wegens hun bijzondere deskundigheid, naar verre landen werden geroepen om daar leiding te geven bij het uitvoeren van grote en grootse plannen, waartoe de eigen bevolking nog de krachten ontbreken.
Met dankbaarheid zien we terug op de zegenrijke arbeid, die werd verzet, ook in ons land, om de duizenden zwervers in Europa, de van huis en hof verstotenen, weer een thuis te verschaffen, waar de hand werk vindt en waar de opgejaagde jeugd misschien tot rust komt en gelegenheid vindt leiding en onderwijs te ontvangen.
In ons oudejaarsavondgepeins denken wij aan de enorme plannen om Nederland eens en vooral tegen de zee te beschermen. Hoe groot is ons land, dat, nauwelijks hersteld van het leed van een vijfjarige strijd tegen een onbarmhartige vijand, zich thans opmaakt om zijn aartsvijand in te tomen.
Met voldoening stellen wij verder vast, dat in het afgelopen jaar niet alleen werd gestreefd naar een tot elkaar komen van de naties op politiek en economisch gebied, maar ook op geestelijk terrein waar in 1955 een steeds sterker streven tot toenadering door uitwisseling van elkander culturele rijkdommen op viel.
Voor dit streven heeft het Algemeen Nederlands Verbond bijzondere belangstelling. Dat streven te bevorderen en waar mogelijk te steunen zal ook in 1956 het hoofdpunt van het werkprogram uitmaken.
Moge het Verbondsbestuur bij de uitvoering van zijn programma ten volle kunnen rekenen op de steun van alle leden, niet één uitgezonderd. Dan kan de akker, welke ter bewerking gereed ligt, onder handen worden genomen. Dan zullen we rechte en diepe voren kunnen trekken en mogen we een prachtige oogst verwachten.